11 maart 2017

Nabij

In de voorstelling. Een beetje zenuwachtig. Je weet niet wat er zal gebeuren met de brieven, of jouw brief erbij zal zijn. Je weet niet hoe het publiek zal zijn, of je mensen zult kennen. Je zoekt een veilig plekje. Is veilig dicht of net niet dicht bij andere mensen? (Oorspronkelijk was het niet de bedoeling dat je alleen zou gaan. Nu is het misschien wel beter, denk je. Of net niet?) Een hele hoop jongeren komt ineens binnen. Het brengt je in de war. De meisjes naast jou, ze zitten heel dicht bij je, ze kwetteren. (Zoals meisjes doen. Het hoort zo, dat weet je toch?) Je zou willen dat ze stil zijn, denk je. Na een tijdje begrijp je dat zij ook allemaal een brief hebben geschreven. Ondanks het gekwetter luisteren ze heel goed, ze reageren op de brieven, op een mooie manier. Maar je weet het nog steeds niet, de meisjes aan de ene kant, een mevrouw aan de andere kant. Wil je dat ze dicht bij je zitten straks, of net niet? Dat gevoel verandert, in de loop van de avond. Ineens begint de man jouw brief voor te lezen. Het raakt je harder dan je had verwacht. Je snottert. (Misschien hopen de meisjes naast jou dat je op zult houden met snotteren. Misschien merken ze het niet eens.) Door de woorden te horen is het alsof het verhaal van die brief nu ineens echt in de wereld is. En dat is goed, denk je. Zo hoort het, je hebt een of andere schuld ingelost. Je zou het kunnen verdragen, denk je, dat er iemand naast je zou zitten, nabij zelfs, die je kent, en die je nu heel even zou aanraken. Zodat je niet alleen zou zijn, tussen zoveel mensen. Of is het net goed? Je voelt je een beetje verlegen als je na de voorstelling nog even dankjewel gaat zeggen aan de mannen die de voorstelling maakten. Je loopt alleen naar huis. Alleen met je herinneringen. Misschien is het beter zo. Misschien niet.

Je zit in de trein. Op weg naar de plek waar je een lezing gaat geven. Je hebt twee kookboeken bij. In het kader van het efficiënt gebruiken van je tijd leek dit het beste moment om te zoeken wat je op zondag zult gaan koken voor het feestje. De lijstjes voor de boodschappen worden gemaakt. In je hoofd bereken je wanneer je waar moet geweest zijn voor welk uur om alles nog rond te krijgen. Maar die man naast je zit te dicht bij je, denk je. Hij is een beetje fors gebouwd (een beetje dikkig eigenlijk). De hele tijd in de weer met zijn telefoon. Soms maakt het je niet uit of er iemand dicht bij je zit. Soms wel. Misschien ben je te moe? Je oefent met en zonder een boek. Blijkbaar heb je voor het lezen van je boek net iets meer ruimte nodig. Nu toch. Op andere momenten maakt het niet zoveel uit. Misschien moet je voor dit boek anders kunnen ademen? Op de terugreis, later die avond zit je alleen, niemand voor of achter je, niemand naast je. En het leest beter. Je schuift beter de nacht in.

In de nacht loop je naar huis. Er is nauwelijks iemand. Ergens op een bank zitten twee mannen rustig te praten. Een koppeltje wandelt je voorbij. Ze giechelen. Er is een feestje bezig achter een van de ramen. Je loopt alleen. Je houdt wel van die leegte. In je hoofd is er iemand bij je. Soms is die iemand heel ver weg, hoewel nooit helemaal uit het zicht. Soms dicht bij je. Je zou iets kunnen verdragen nu, denk je. Iets met woorden. Of misschien net niet. Ben je nu in je hoofd een verhaal aan het vertellen, of kijk je alleen maar toe? Misschien zie je de afstand waarin er niets gezegd wordt. Misschien nemen de woorden hun tijd, misschien glijden ze van je weg, misschien zijn ze er al de hele tijd, misschien helemaal niet. Je verlangt ernaar om thuis te zijn.

Een ingewikkelde droom. Iets met een trein die ontspoort. En op een of andere manier slaag jij erin de trein tijdens het ontsporen te dirigeren naar een zacht grasveld. De trein kantelt alsnog, maar zachtjes, of zoiets. Je kruipt uit de trein, loopt rond om te zien of je niemand moet helpen. Iemand komt naar je toe gelopen. Een geliefde van lang geleden. Ze wist dat jij in de trein zat, en het idee dat het fout had kunnen gaan deed haar weglopen uit de afstand. Ze wil nabij zijn, even toch. Ze wil weten dat je ongedeerd bent. Daarna kan ze weer naar de afstand. Terwijl ze met je staat te praten, merk je dat je schoenen nog in de trein liggen. Terwijl je dat merkt, vraag je je af – in je droom – waarom je in zowat al je dromen je schoenen verliest. De vrouw lacht een beetje onwennig, en ook opgelucht, en vertrekt weer. (En wat stond er net die dag in je horoscoop?)

Een avondgesprek met een vriendin. (Je moest eigenlijk weg, maar de woorden waren belangrijker, wist je.) Het gesprek ontroert je. Misschien worden sommige dingen voor het eerst gezegd. Waarna ze beter kunnen rusten. Iets over onvermogen. Iets over dichtbij komen, en laten komen, en alle stappen tussen hier en daar. Over traag en open. Ze wijst je op een waarheid die zich een tijdje geleden ook aan jou opdrong. Het is anders ze nu in een andere stem te horen. Een inzicht komt nabij. Je hoort jezelf dingen zeggen die daardoor ook in de wereld zijn. In het vertellen erkennen de woorden elkaar. Je ziet herinneringen, je probeert te zeggen wat je ziet, en het is goed. Iets over uit handen geven. Iets over aanraken. Iets over helen.

Geen opmerkingen: