02 februari 2017

Neem mij mee

Invalshoeken. Invalswegen. Benaderpaden. Vluchtroutes. Blijfplekken. En meer.

Jezelf omcirkelen. Naderpunten zoeken. Waar zou je de muurhuid kunnen masseren tot zachter dan zacht? Zodat het blijft, zodat jij kunt blijven.

Elke dag opnieuw beginnen van nul.

Mensen die onder je huid kruipen, op de manier die je niet wilde.

Terwijl er nog veel plaats is voor andere mensen, op een manier die je wel zou willen.

Soms komt er iets los, ergens. Daar in je nek of rug. Als genade. Smeltwater.

(Je denkt nog aan dat bad. En hoe warm het zou kunnen zijn, en hoe lang het zou kunnen duren.)

En de mooie gesprekken. Met mensen die je doen glimlachen, die je doen zeggen dat ze je gelukkig maken. En hoe dat voelt als een warme bries in een koude nacht, terwijl je naar huis fietst.

Dromen. In die ene met veel gitaren.

Je denkt terug aan die brief aan je kind. Je leest hem opnieuw.

Dat ene moment. Met zoveel mensen die je al zo lang kent. Sommigen van hen zag je al lang niet meer. En het doet pijn om daar te vertrekken, je zou willen blijven.

Een mooi klein gesprek. Daar bij het raam. Net voor jij moet optreden, of zoiets. Herkenbaarheid.

De foto’s maken. Van een dierbare vriendin. Met haar kleinkind. Het voelt als een voorrecht om daar te mogen zijn, op dat moment. En zo graag zou je willen dat de foto’s iets laten zien van wat jij ziet.

Je leest iets over een boek. Iets over verdriet, en iets over hoop. Je vertelde er nog over, eerder die week. Daar aan de ronde tafel. Je bestelt het boek meteen.

In een droom. Iemand komt en vraagt je alles uit handen te geven, de dingen neer te leggen. Gewoon. Om daarna beter de wind te voelen op je huid, en naar de maan te kijken. Heel erg lang. Zonder woorden.

In een droom. Iemand neemt je hand.

Misschien is het nog te vroeg om het hardop te zeggen. Dat het licht van februari weer terug is. Dat het nadert. En hoe wonderlijk dat is.

En een trage dans. Wat zou je doen als iemand het je nu zou vragen?

Soms zeg je zinnen in je hoofd. Een gesprek dat verder gaat, door de lucht, door de nachtlucht.

En weer opnieuw beginnen. Zacht kijken, telkens weer.

Je lichaam reageert in vertraging. Zoals altijd. (Goed dat je dat ondertussen doorhebt.)

En je denkt aan die mooie gedichten. (Je zou de hele bundel nog eens opnieuw moeten lezen. Je zou iets vertellen daarover, aan de mevrouw wiens naam op die bundel staat. Maar misschien durf je dat niet zo goed.)

En je denkt aan die mooie gedichten. Het is een zin die in een van die gedichten steeds weer terug lijkt te komen. Zo is het toch in je hoofd. Je zoekt het gedicht terug. Neem mij mee. Dat is de zin.

Je denkt aan een foto. Toen was het in de sneeuw.

Je denkt aan foto’s die alleen in je hoofd bestaan. Ze zijn daar, echt.

Soms weet je hoe je landkaart eruit ziet. Soms weet je, ondertussen, waar je wel en niet kunt gaan. Je kunt wel overal gaan, in principe, maar daarom is het nog geen goed idee. Je weet hoe die landkaart daar is gekomen. En soms verdwaal je nog even.

Je staat bij het raam te kijken.

Trage bewegingen met je armen. Straks.

Waar je kwetsbaar wilt zijn, en waar niet. Zo kun je het ook omschrijven.

Kleine gesprekjes tussendoor. Met mensen die je niet kent. Geschenkeilanden.

Hoe iemand je nu zou kunnen leren dansen. Zomaar. Zonder woorden. (Een beetje geduld zou wel nodig zijn. Maar we hebben alle tijd.)

Neem mij mee.

Geen opmerkingen: