04 januari 2017

Vluchtheuvels

Je fietst in de nacht. Ondertussen in het nieuwe jaar. Het feest ligt ergens achter je. De plek waar je naartoe wilt ergens voor je. Tussenin een weg die je ooit nog vaak deed.

Misschien is deze thuisloosheid, het moment voor de aankomst, als een lichaam. Misschien wel het jouwe. Zo denk je soms.

Soms heb je een beetje gewichtloosheid nodig, een besef van doelloosheid, om te weten waar je bent. Soms is het goed even geen richting te hebben, om te voelen wat er overblijft. Denk je.

Je had het gezocht, de dagen daarvoor. Een leegte waarin je je kon nestelen. Om zacht te worden. De warme variant van desolaat, eventueel. Om naar de andere kant ervan te kunnen gaan. Het werd je niet gegund. Denk je.

We kijken naar de lucht. Misschien is de maan daar wel. (De lucht is mooier zonder vuurwerk, denk je.)

Woorden gaan door je hoofd. Een warm gesprek, met iemand die je dierbaar is. Enkele uren daarvoor, nog in het oude jaar. Over een grens. Ze had gelijk. Meer dan.

En terwijl zijn zoveel mensen onderweg. Ze rijden je voorbij. Gaan zij ergens naartoe? Of weten ze het ook niet?

Daar waar je naartoe gaat, daar is het warm. Of dat zou het moeten zijn.

(Later in de nacht zul je moeten wachten, op een slaap.)

Eerder die avond was je een beetje verlegen, zoals zo vaak. Zou iemand het gemerkt hebben? Alsof je een beetje tussen jezelf in viel.

Je weet nooit zeker of je het wel goed doet.

Soms zou je dit lichaam niet willen voelen, denk je. Misschien wel het lichaam dat het zou kunnen zijn.

Het doet je even denken aan een moment net voor een liefde. Hoe het was toen, dat wankele moment. Toen je iets besefte.

Je bent altijd voorzichtig bij de afdaling. (Je denkt ook altijd aan iemand die hier viel, en iemand die hier het leven liet. Het is niet meer dan normaal, denk je.)

Je denkt aan een gesprek van de avond daarvoor. Je voelde je ineens zo groot, op die plek op de bank. Er waren te veel stukken benen en armen. En je stem was ergens onderweg verloren gelopen.

Je komt aan. Je draait de sleutel. De poort schuift open. Misschien ben je er bijna.

De sleutel past ook op je eigen deur. Niemand heeft de sloten vervangen, terwijl je weg was.

Je rolt de gordijnen naar beneden. Het huis is blij dat je er weer bent. Het is trouw. Dit huis is trouw.

Aan de andere kant van de nacht is je lichaam stram. Het wacht, nog steeds, op iets.

De volgende dagen probeer je die lege nachtplek weer te naderen. Daar waar je op het kantelpunt kwam onderweg. Het kleine niemandsland tussen vertrekken en aankomen. Je weet steeds waar het is, dat moment. (Zoals ooit in die bocht naast het kanaal, waar je heel even bang werd, tot het weer voorbij ging.)

Je denkt aan de woorden over de grens. Je zult mensen  vragen je te helpen. Misschien is dat een goed voornemen.

In dat moment zonder richting, dat je nu weer even voelt, zie je waar je staat, in dit onderweg. Even maakt het je bang, alsof die bocht te lang duurt. Maar misschien is dat wel goed, denk je.

Je denkt aan een moment toen je iemand nodig had. Maar het andere gebeurde. Dat wat je kende.

Je denkt aan dat filmpje dat je zag. Met die handen. Hoe ze heelden, dat wist je, alleen al door te kijken.

En tussendoor lees je nog in je boek. Je probeert houdingen uit die onvermoede vergezichten zouden kunnen onthullen.

Misschien ben je nu even het strand. Waar de gedachten overheen stromen, zachtjes, maar door elkaar. Misschien is het goed nu even alleen maar dat strand te zijn.

Later zal iemand die je zo dierbaar is je iets wensen met het woord veilig in.

Het is goed hier te zijn, denk je, hier in deze hoek van het huis. Vroeger droomde je ervan, dat je zo’n hoek zou hebben. Nu zit je er, en kijk je naar het licht.

En je kijkt ook even naar de doelloosheid, die je nog steeds in je handen houdt. Je nam ze mee uit die nacht, onderweg. Je probeert je ogen niet af te wenden.

Soms is het alsof je lichaam wacht op een verdriet, uitgesteld.

Soms weet je dat de dingen gewoon vanzelf wel zullen komen. En ook dat is goed.

Soms zie je de lijnen die je verbinden met je dierbaren, daarbuiten. Als je je ogen sluit, zie je de landkaart.

Soms denk je aan de dagen die komen, de dingen die weer zullen beginnen. Je denkt dat je het niet erg zou vinden om hier nog wat langer te blijven. Even schuilen in een hoek van de tijd.

Soms denk je aan de mensen die je zou willen spreken, de volgende dagen. Traag. Zodat je alle woorden kunt zien.

Je glimlacht.

Geen opmerkingen: