30 oktober 2016

Mag ik

‘Mag ik binnenkomen?’
‘Ja, kom maar, natuurlijk.’
‘Ik blijf nog even rechtstaan.’
‘Je doet maar. En als je wilt zitten, er is plaats genoeg. Alles is goed.’
‘Waarom zeg je dat altijd?’
‘Wat?’
‘Dat alles goed is?’
‘Gewoon.’
‘Je moet niet alles goed vinden, je moet tegen mij ingaan.’
‘Alsof ik dat niet weet.’
‘Heeft iemand jou ooit al gezegd dat je koppig bent?’
‘Goh… nee, natuurlijk niet.’
‘Onnozelaar.’
‘Ga je nu nog komen zitten, of wat?’
‘Even nog. Ik moet doen alsof ik dit lang kan volhouden.’
‘Ik wacht nog even met het eten dan.’
‘Dat zou ik niet doen.’
‘Heb je het koud?’
‘Ja, eigenlijk wel. Ik kan niet tegen de koude.’
‘Ik weet het. Ik heb speciaal de verwarming wat hoger gezet.’
‘Waarom ben jij zo rustig altijd?’
‘Ik doe maar alsof. Soms. Meestal niet.’
‘Het ruikt lekker.’
‘Je mag ook toegeven dat je honger hebt.’
‘Goed, ik kom erbij zitten.’
‘Eindelijk.’
‘Wat heb je nog gedaan vandaag?’
‘Werken en lezen. Ik moest eigenlijk ook nog poetsen, maar dat zal voor overmorgen zijn.’
‘Je weet dat nu al? Ja, natuurlijk weet je dat nu al.’
‘Ik vond vanmiddag nog een brief terug die ik aan je had geschreven, maar nooit verzonden heb.’
‘Is dat die brief? Mag ik hem lezen?’
‘Straks misschien, als je dat zou willen.’
‘Ja. Toch wel. Als het mag. Al is het waarschijnlijk al te laat voor alles.’
‘Ik denk het niet. Je was nog in mijn droom vorige nacht, dus niet.’
‘Was het een mooie droom?’
‘Ja, eigenlijk wel.’
‘Kun je er iets over vertellen?’
‘Niet veel, of het wordt een beetje gênant. Maar om een of andere reden durfden we niet, of niet lang in elkaars ogen kijken.’
‘Hoe kwam dat?’
‘Ik weet het niet. Schaamte, denk ik.’
‘Jij hoeft je toch niet te schamen?’
‘Nee? Heb je mij al eens goed bekeken?’
‘Ja, eigenlijk wel, dat heb ik al eens goed gedaan.’
‘En het resultaat daarvan kennen we ook, haha.’
‘Weet je, dat is echt niet waar. Je moet niet altijd denken dat alles aan jou ligt. Weinig eigenlijk.’
‘In elk geval, het was wel een mooie droom.’
‘Dan is het goed. Goed te weten dat jouw droom beter was dan de mijne.’
‘Weer een slechte nacht?’
‘Ja, wat dacht je?’
‘Waarom belde je niet dan?’
‘Dat doe ik toch niet, dat weet je.’
‘Ik wacht op het moment dat.’
‘Ik denk het niet. Het is heel lekker trouwens.’
‘Nog wat wijn?’
‘Ja, doe maar.’
‘Ga je dan verhalen vertellen?’
‘Misschien.’
‘Ik wacht.’

29 oktober 2016

Je bent je adem


Je nadert een cirkel van stilte.

Een beetje schroom.

(Misschien ook omdat anderen in allerlei mooie houdingen op een matje zitten. Weliswaar met een dekentje. En jij gaat gewoon op een stoeltje zitten. Zonder een dekentje, dat wel.)

Het is raar, hier midden in de stad, de stilte vinden. Je kunt die gewoon zien, in het midden van de cirkel, waar de kaarsjes zijn.

Je voelt je een beetje verlegen.

Je kijkt rond, naar de andere mensen. Je weet niet goed of dat eigenlijk wel mag.

Langzaam neemt je adem het over.

Iets in je rug verandert, je voelt het.

Er gebeurden veel dingen in je hoofd. Na-ijlende gedachten, muziekjes. Ze verlaten je hoofd.

Je kijkt rond, en naar die ene persoon zou je willen blijven kijken. Iets met de ogen. Je durft het niet.

Soms voelt je lichaam zo groot aan. (Net daarvoor nog, in de trein.) Nu valt het langzaam samen met zichzelf.

Je adem neemt het over.

En het wordt stiller, in jou.

Je ziet de vrede.

Je herinnert je het moment van het besef. Dat je vrede gesloten had.

Je kijkt. Telkens weer.

Je ziet de adem in je lichaam.

Je denkt terug aan de zee. Je ziet de stroom. Je weet dat die daar nog steeds is.

(Je zou haar iets willen zeggen. Iets willen vragen. Iets over handen. Je zou het niet durven, waarschijnlijk.)

En het is alsof je een verbondenheid ziet. Of het is je adem, die die verbondenheid ziet.

Misschien mag het wel, dat je lichaam zacht wordt.

Het geluid van het meisje dat naar haar papa roept.

Je zou iets willen doen dat alleen met handen is, niet met woorden.

(Het is alsof je niet meer weet hoe lang je hier al zit. Het is goed allemaal. En toch denk je ook, ergens, dat je best vertrekt voor je rug pijn begint te doen.)

Je kijkt.

Je adem. De zee.

(En iets met handen. Vragen, dat zou je doen.)

Je adem wordt groter. Neemt je hele lichaam in.

Even ben je waar je zou willen zijn, in die huid.

Er is vrede.

Het is tijd.

Je staat op. Je buigt. Voorzichtig. Legt je hand op je hart.

Je kijkt. Je ziet het.

Het is goed.

Je vertrekt. Zonder woorden.

Traag loop je door naar huis.

Je raakt zachtjes de aarde.

28 oktober 2016

De subcultuur van de analoge kussers


Op een transitieconferentie. Een erg dynamische werkgroep, met burgercommissies die nadenken over de circulaire stad Reburg, in 2036. Boeiende discussies. De zaal is als een teletijdmachine, we zijn samen in 2036.

2036. Het lijkt misschien wel de ideale circulaire stad. Niets gaat verloren. Materialen worden opnieuw gebruikt. Gebouwen zijn modulair. Bedrijven in verticale industriegebouwen gebruiken elkaars reststoffen om nieuwe dingen mee te doen. Het hele plaatje. De focus is wel erg technologisch. Alleszins in het beeld dat je als buitenstaander krijgt.

De digitale ontwikkelingen hebben de wereld erg grondig veranderd. Heel veel dingen gebeuren nu virtueel. Mensen zitten soms met van die (ook in 2036 nog steeds onnozele) brillen op of krijgen allerlei dingen rechtstreeks in hun ogen of waar dan ook geprojecteerd. Virtuele gesprekken, virtuele ontmoetingen, virtuele aanrakingen, virtuele seks, alles is mogelijk. Virtueel is voor velen ‘normaal’ geworden.

Op de foto ziet Reburg er erg mooi en clean en afgelikt uit. Dat beeld wil Reburg eigenlijk ook graag van zichzelf geven. Sommige mensen die de voorbije jaren erg wegliepen met het verhaal van de ‘smart cities’ hielden stiekem eigenlijk wel van het idee van controle van alles wat er in die stad gebeurt. Ze namen hun dromen voor werkelijkheid.

Een stad kan alleen maar een stad zijn als er ook dwarsigheid is, als er dissidentie is, als er rafelige plekken zijn, als er lagen zijn in het weefsel van de stad, als er onvoorspelbaarheid is, als er lege plekken zijn  waar je kunt dromen, als waarheden tegen elkaar aanschuren, als er nog een leeg plein is in het hart van de stad waar de ideeën kunnen botsen en waar de politici erop gewezen worden dat in een democratie de stoel van de macht altijd leeg is.

En wie niet goed kijkt, en enkel Reburg ziet zoals het er op de foto uitziet, ziet niet waar de stad schuurt, waar ze niet clean is, waar de scheuren zijn die ook plekken van verzet zijn. Wie wel een beetje moeite doet, komt die andere plekken al snel op het spoor. Want ook in Reburg geldt: als je wilt vinden, zoek dan niet. Het hoort bij de essentie van wat een stad is, dwalen en verdwalen. Jezelf loslaten (een beetje toch) en vinden wat je niet zocht, omdat je niet zocht.

En in die kieren van het stedelijk ecosysteem kun je onder meer de subcultuur van de analoge kussers ontdekken. Het is een groeiende groep van mensen, van alle leeftijden. Ze bewegen voorlopig nog een beetje in de schaduw. Het dwingend geloof in een techno-optimisme dat ondertussen alle domeinen van het leven heeft ingenomen weegt soms te zwaar. De analoge kussers zijn helemaal niet tegen technologie. Ze willen alleen hun autonomie behouden, ze willen een vrijplaats in een soms te overweldigend virtuele wereld. En misschien willen ze dat wel letterlijk.

Ze ontmoeten elkaar op overschotplekken. In andere tijden waren dat nog dingen als ‘de bosjes’, waar je je kon verstoppen en klungelig kon doen met wezens van het andere geslacht. Of hopen zand, waar je met je fietsje op en af kon rijden of waar je naar beneden kon rollen. Of verlaten gebouwen, waar je op ontdekkingstocht kon gaan. In Reburg zijn er nog enkele overschotplekken. Ze zijn trouwens ook wifi- en nog van alles anders vrij gemaakt. Wie daar komt zal geen enkele vorm van data van zichzelf verspreiden. Intelligente telefoons en andere slimme elektronische communicatiemiddelen werken er niet. Je kunt er geen berichtjes krijgen.

De analoge kussers zoeken elkaar daar op. Niemand van hen heeft ook maar enige vorm van zin om een selfie te maken. Niemand wil boodschappen verspreiden die lijken te suggereren dat men geweldig druk of belangrijk bezig is (terwijl de eenzaamheid lonkt). Ze zijn subversief. Ze kiezen voor het analoge lichaam, analoge handen, die geheel analoog een ander aanraken. En ze komen elkaar daar dus kussen. In het echt. Wie er voor het eerst komt, moet soms nog wennen aan die nabijheid. Mensen zijn verlegen daar, en dat is goed. Wie daar is, doet niet aan storytelling, maar vertelt gewoon een verhaal. Of niet. Alles is goed.

De analoge kussers leren elkaar geheime en obscure praktijken, zoals het schrijven brieven. Met een vulpen. Dat is trouwens de enige manier om uitgenodigd te kunnen worden voor een samenkomst van de analoge kussers. Iemand die je een briefje in je hand duwt, dat is wat zij een sociaal medium noemen.

Er gaan verhalen in het rond, via allerlei virtuele platforms, over de analoge kussers. Sommige mensen zijn bang, vrezen ongehoorzaamheid, verstoring van de orde, een vermindering van de waarde van hun huis of een verspreiding van vreselijke ziektes. (De mensen die aan virtuele liefde doen, douchen ondertussen trouwens ook met virtuele Dettol, in een handige spuitbus die je niet moet aanraken maar die geactiveerd wordt via een sensor.) Op straat wordt er soms gefluisterd dat iemand iemand kent die iemand heeft ontmoet die iemand kent die bij de analoge kussers is. Gefluisterd, zodat de data van dat gesprek niet zomaar kunnen worden opgepikt.

De analoge kussers laten het niet aan hun hart komen. In al hun dwarsigheid houden zij van de stad. Ze zoeken de rimpels op, om te voelen dat de stad leeft en trilt. En vooral zoeken ze elkaar op, omdat ze niet willen verleren wat het betekent om mens te zijn, en als mens te bewegen in de zwaartekracht. Ze kijken naar elkaar, raken elkaar voorzichtig aan. Ze kiezen er bewust voor om in de tijd te blijven. Ze laten hun lichaam niet esthetisch upcyclen. Ze laten geen nano-apparaten in hun hersenen plaatsen die ervoor zouden zorgen dat ze superoud worden. Ze zijn alleen zichzelf, gewoon, en dat is hun vorm van verzet.

Sommigen in de stad vinden dat de analoge kussers moeten opgespoord worden om vervolgens verwijderd te worden, omdat ze imagoverlagend zouden zijn. Anderen weten beter, en beseffen dat ze hen net heel erg nodig hebben om samen verdere stappen vooruit te zetten.

Het komt nog wel goed met Reburg, denk ik.

23 oktober 2016

Rimpels, en



Iets in de spiegel.

Mist.

Handherinnering.

Je kijkt naar woorden.

De vraag over dat toneelstuk over de brief. De brief zelf.

Sommige beelden zijn ver weg.

Iets met Bach, binnen zoveel maanden.

Hoe moeilijk het lijkt, die draad in die naald krijgen.

Machteloos.

Er zijn ook praktische oplossingen.

De bloembollen.

Wat een mooi boek denk je. Ze zou het moeten lezen.

Zul je het zeggen?

Het is niet anders.

Toch al terugkeren in het dikke boek.

Of je een kantelpunt ziet.

Zithoudingen zoeken.

Wachtliggen.

Alsof je niet helemaal warm zou willen worden.

Toch even verdwijnen.

De was ophangen, en aan iets denken. Iets zien, en ruiken.

Je zegt iets.

Hoe stil het is, buiten.

Iets met warm water denken.

En hoe het zou kloppen. Je ziet het.

Elke bladzijde van het boek aanraken. Traag.

Die zinnen.

Sneller willen lezen. Terug naar het ritme geleid worden.

Dikboekzithoudingen blijven zoeken.

Een namiddagdrempel. Tussen hier en daar.

Wat je zou willen horen.

Misschien morgen. Dus.

Avondaarzeling, nu al.

Misschien wil je niet moeten denken.

Wijnverwarring. 

En gebakken aardappelen. Natuurlijk.

Voorspelbaar. En saai, natuurlijk.

Hoe het dan ook kantelt. Telkens.

En ook de planten.

Open voor een gedachte die zomaar zou komen.

En ook rituelen, nog.

22 oktober 2016

Darker

(You Want It Darker)

Ik ben klaar. Dat zingt de zanger met de diepe stem. Hoewel dat laatste ook nog een understatement is.

Wat is er zo bijzonder aan die ene zin dat die door je hoofd blijft gaan? Het is een zin die je een beetje bang maakt. En tegelijk ook niet.

Misschien wil je dat punt ooit bereiken. Misschien heb je dat punt bereikt.

Je hebt het vaak gedacht, sinds toen, sinds die ziekte, die kloteziekte. Voor jou geen lijstje van dingen die je zeker nog zou willen doen voor het jouw tijd is. Zo’n lijstje lijkt dat moment nog meer gewicht te geven, lijkt het nu rustelozer te maken.

Je nam het je voor. Dat je elke dag zou kunnen zeggen dat je klaar genoeg bent, dat het goed geweest is.

Dat was het idee. Als je dat elke dag kunt zeggen, kan het ook nog eindeloos lang duren.

Het is een nobel streven, denk je. Of het je lukt?

Soms. Soms wel.

Soms is er dat gevoel van vrede wel. Dat je zou kunnen zeggen dat je je best gedaan hebt.

Soms is er de rusteloosheid, ook. Alle dingen die je zou willen zeggen, tegen die of die, en die eigenlijk vandaag moeten gezegd worden.

Soms lijkt het een rustig vooruitzicht. Dat je dat zult kunnen zeggen, op het moment dat komt, dat je klaar bent.

Soms zie je wat je nog zou kunnen doen, wat je nog te doen hebt. Soms lijkt dat een immense lege vlakte, en dat is goed. Dat het zich gewoon zal aandienen. En dat het er niet toe doet hoeveel tijd er is.

En als je eerlijk bent, moet je toegeven dat het ooit anders was. Je hebt het jezelf ondertussen al een paar keer horen zeggen, dat je denkt dat je nog oud zult worden. Ooit was dat anders.

(Zo’n zinnen. Ze komen gemakkelijker. Ze worden lichter. Doorheen de jaren. Misschien is dat wel goed.)

(Misschien is dat ook een oefening. Zo’n zinnen telkens opnieuw laten komen, wanneer ze dat willen, en ze telkens lichter laten worden.)

Natuurlijk zijn er ook andere gedachten, af en toe. Als een flits. Als een moment van wankelen. Dat je denkt dat je minder geluk zult hebben als de ziekte zou terugkomen. Ook al is het een onzinnige gedachte. Je doet alles wat je kunt, dat zou genoeg moeten zijn. En ook als het zo is, is er geen enkele reden om wat dan ook te denken, vooraf. En toch.

Hoe het zal zijn met het lijf, en de pijn? Hoe het zal zijn als je Julia niet meer ziet? Soms, een flits.

En toch ook. De zee heeft je iets laten zien. Iets over de stroom. (Je kunt niet meer zeggen dat je het niet wist. Wat je eigenlijk tevoren ook al niet kon, eigenlijk.)

En ook. Dat je het ziet, in je hoofd. Hoe iemand je hand vasthoudt.

Eigenlijk is het wel een mooie gedachte. Klaar zijn. Alsof het de beste manier is om iets van de tijd te verslaan. Alsof klaar zijn om te vertrekken de beste manier is om te kunnen blijven.

En misschien is het streven al genoeg. Misschien is elke dag proberen genoeg. Het maakt het falen in zekere zin gewichtloos.

Het zou ook aan de herfst kunnen liggen. Te weten dat niets ooit verloren gaat. Hoe goed het is, te beseffen dat je een golf bent. Een rimpel. Herkenbaar, zichtbaar, hoorbaar, aanraakbaar, verhaalbaar. De zee heeft het vermogen tot golf in zich. En de golf weet het: zeeloos zijn kan niet. En dat alles is genoeg.

En gedachten en verhalen over de liefde, die zijn er ook natuurlijk.

Je weet het dus niet goed, wat die ene zin met je doet.

En ook dat is goed. Goed genoeg.

21 oktober 2016

Fundi

Het begin van een week. Je wacht tot je het stukje gepubliceerd ziet dat je twee dagen geleden inleverde. Je hebt er hard aan gewerkt. Gezocht naar balans. Gezocht naar voorzichtigheid, naast voldoende stelligheid. Je houdt niet zo van te dominante titels. Titels die te veel reduceren van wat complex is, of genuanceerd. Je probeert in een tekstje elementen zo samen te brengen dat de lezer zelf kan aanvoelen waar het naartoe gaat, waar het over gaat. Soms probeer je meer te suggereren dan te zeggen. Je probeert een titel te vinden die enkel uitnodigt, nog niet zegt wat je verondersteld wordt te lezen. Alleszins, zo is het in jouw hoofd. Het kan zijn dat dat op zich al helemaal niet overkomt. Het kan zijn dat een lezer jouw woorden helemaal anders leest. Het kan zijn dat je tekst gewoon helemaal niet is wat je denkt dat die is. Alles kan. Je ziet de titel die de eindredacteur boven jouw tekstje heeft gezet. En je denkt: nee, dit is niet goed. Alsof je in een tekst zou zeggen dat je iemand soms graag ziet en dat je er soms boos op bent. En dat er dan als titel boven staat dat je haar haat of zo. (Deze vergelijking is heel erg overtrokken, maar zo komt het in het eerste ogenblik op je over.) Je weet niet goed of je er iets van moet zeggen. Je weet dat redacteurs net vanuit hun invalshoek soms beslissingen nemen die in tweede instantie beter zijn. Je maakte dat al vaak mee. De andere titel zorgde ervoor dat meer mensen de tekst lazen, wat op zich toch goed is, denk je. Je weet dat jij je kunt vergissen. Uiteindelijk reageer je toch maar, een beetje aarzelend. Je krijgt vrij snel een antwoord terug dat je een beetje achteruit doet deinzen. Je denkt heel veel, reageert nog even, en laat het dan maar zo. Het stukje wordt uiteindelijk veel gelezen. Dus misschien was het wel beter zo, en vergiste je je. Misschien. Misschien is er iets mis met jou, dat kan ook natuurlijk. (Soms maakt het je bang dat zo’n tekstje dat je zelf schreef en uit handen gaf, toch zo dicht op je huid kan bewegen.)

In de war door een fout die je maakte. Misschien maak je je te veel zorgen.

Een mooi gesprek. Het gaat nog door je hoofd.

Een vergadering. Je ziet de overtuiging in je hoofd. Daar naartoe, zo is het goed, denk je.

Rare dromen.

Wachten, op iets.

Dingen van het lijstje afwerken. Die tekst ging vlot. Te vlot?

Ritmes en bewegingen van de muzikanten op het podium. Je kunt ze niet vatten.

Mooi dat je de dingen niet kunt vatten. Maar misschien ben je wel te dom.

De verhalen nadien. Even een moment van mooi wankelen.

Je zou lang genoeg willen wachten in de nacht. Maar het is tijd.

Merkwaardige dromen.

Iets van rusteloosheid.

Je zit in de zaal, je luistert. Je ziet een beeld. Misschien grappig bedoeld. Het schokt je.

Je denkt: ik ben het daar echt niet mee eens, eigenlijk. Misschien vergis je je.

Iemand zegt je dat je een stukje zult schrijven over de stilte. Toch?

Je wacht.

Er ligt weer veel glas op straat, denk je, terwijl je naar de markt fietst in de ochtend.

Tijd dat je nog eens iets van jezelf laat horen, aan haar en haar. Misschien faal je wel altijd.

Je moet dit weekend echt lappen gaan kopen voor die gaten in je trui.

De zaal loopt vol. Zoveel mensen. Zoveel lawaai. Kun je wegglippen?

Langzaam zakt de vermoeidheid een beetje naar een andere plaats.

Je hoort iets. Je ziet iets, op het scherm. En je denkt: nee! Vanbinnen ben je kwaad. Verontwaardigd. Het raast door je hoofd. Horden woorden. Je probeert terwijl naar de andere dingen te luisteren. Je vraagt je af of je het moet zeggen of niet. Het is volgens jou wel belangrijk. Het is fundamenteel, denk je, volgens jou toch. De zinnen blijven door je hoofd gieren. Je twijfelt, wilt ook het geheel niet verstoren. En toch, denk je. Misschien moet het gezegd worden, anders wordt het niet gezegd, passeert het weer gewoon, alsof het gewoon is, neutraal, vanzelfsprekend. Terwijl het dat net niet is, denk je. Uiteindelijk zeg je het wel. Het komt er weer fors uit, voel je meteen. Je meent het, blijkbaar. Het antwoord stelt je niet gerust. Nadien zegt iemand tegen jou dat je precies een fundamentalist was. Of beter: hij vraagt of dat zo is. Je zegt dat het net omgekeerd is, dat je eigenlijk kwaad bent op een soort fundamentalisme. Zijn vraag blijft wel door je hoofd gaan. Misschien heb je iets fout gedaan. Of misschien was je uitspraak te snel en te compact en te specifiek. Misschien heb je het gevoel van een consensus doorkruist. Misschien was je gewoon lastig. In je hoofd is het allemaal anders. Anderen dan die ene man hebben heel goed begrepen wat je wilde zeggen. Misschien zijn ze wel blij, een beetje toch, dat het gezegd is. (Soms heb je schrik van de kracht die in je bovenkomt, denk je.)

16 oktober 2016

Orphée

Hoe kom je traag de kamer binnen? Hoe zou je jezelf daar weer terugvinden?

In de muziek is het alsof je elke keer opnieuw binnenkomt. En misschien is het wel zo. Elke keer opnieuw proberen. Elke keer een kans om niet weg te lopen.

Misschien kun je de deuken uit je lichaam duwen. Misschien kun je verbinden wat onderbroken lijkt. Misschien kun je zacht maken wat het nooit was.

Als een adem die ergens uit de diepte komt, en dan weer gaat liggen. Er is veel herfst. Er zijn die woorden op de achtergrond.

Iemand zei je dat het tijd is. Je weet niet goed hoe dat moet. Misschien ligt het binnen handbereik, misschien ook niet.

Rustig klopt dat hart, denk je.

Je wou iets zeggen over missen. Je fluisterde het. Tijdens het schoonmaken nog wel.

Even vooruit lijken te gaan, en dan weer een stap terug.

Soms zijn de gedachten ver weg in je hoofd. Drijven ze van je weg? Of wachten ze?

IJle, zwijgende klanken. Kunnen klanken zwijgen? Deze wel. Of is zwijgen niets zeggen?

Je denkt aan dat verhaal, over de onderwereld.

De wind komt voorzichtig dichterbij. De wind zou je kunnen aanraken. Je aarzelt. De wind stelt je gerust.

Je zou willen dat je lichaam in de rust zinkt. Er is nog te veel napijn, denk je. Het maakt je opstandig. Maar ook dat gaat over.

Fragment. Een eerste. Iemand die traag stapt. Niet weet waar het evenwicht is, maar dat voelt tijdens het stappen.

Je hoorde woorden in je hoofd. Een stem, en hoe die zou klinken.

Iets is aan het veranderen. Sommige klanken zijn gerafeld. Misschien hadden ze littekens, maar dat geeft niet. Er is die ene melodie. Je zou iets mogen verlangen, misschien.

Misschien had je net te lang en te veel gewerkt. Maar toch kwam je dicht bij de melancholie van het einde van de middag.

Je ziet haar dansen. Een beetje aarzelend nog. Zoekend nog, niet wetend of de benen alles zullen doen. En dan een voorzichtige overgave, met telkens net dat ene moment van wachten. En daarna uitademen, in de dans. Maar de woorden zijn er ook, weer onverstaanbaar.

Het zou kunnen dat dingen veranderen. Maar je hoofd lijkt nog elders, misschien nog lang.

Nog een fragment. Is er een stil onweer ergens? Zijn het de golven? Zijn het stenen die vallen?

En wat doe je met de verhalen? En de rituelen?

Volgens de titel is het een brandende berg. Misschien is het ingedikt onheil. Misschien komt iemand traag naar je toe, met een boodschap. Misschien sluiten de ogen zich.

De brief is daar, die heb je nooit teruggehaald.

Licht en schaduw. Op de tast kun je ook vooruit gaan. Breekbaarder. 

En je had ook nog willen lezen. Dat boek wacht te lang, het roept je. Het was niet zo.

De nacht lijkt vrij. Iets kun je uit handen geven. De nacht kan de woorden omvatten.

Misschien heb je niets verloren. Misschien was het verdriet als een vraag aan de herfst.

Iemand is op weg. Misschien verdwaald. Misschien heeft hij iemand achtergelaten, onderweg naar boven.

Misschien moet je iets vragen aan de nacht. Misschien is er iets met de tintelingen in je handen.

En dan zijn de stemmen daar. Ten slotte. Je zou ze kunnen zien, je zou ze kunnen aanraken. Je doet het niet. Je zou kunnen verdwijnen in hoe ze zich uit handen gaven. De stemmen gaan niet weg, ze blijven daar, buigen het hoofd. Ook al is de nacht kil. Het is niet in rust dat ze zich neerleggen.

15 oktober 2016

Nog zoveel

Na een weekend weer in de week schuiven. Een weekend van nabijheid, verhalen die door je hoofd blijven gaan.

(Het heeft iets met evenwichten te maken, denk je. Alsof je lichaam weet wat je moet doen, of zou moeten doen. Even dit opzij schuiven om dat toe te laten. Andere woorden, andere verhalen. Gevuld worden.)

Een foto zien van iemand uit een verleden, en blijven kijken.

Je zou iemand iets willen vertellen over handen.

Je in een vergadering afvragen of je zou tussenkomen, of je dat ene woord voorzichtig in het gesprek zou schuiven, bijna onopvallend. Het toch maar doen, en zien hoe dat woord een plaats inneemt.

De nacht is een beetje rusteloos.

Achter lijstjes aan hollen.

Een mooie vraag, die je ontroert.

Stellen de geluiden je gerust, of maken ze je onzeker? En de niet uitgesproken woorden?

Een gure wind.

Het uitgelezen moment voor de verwarming in het vergaderlokaal om stuk te gaan. (Even denk je: nu zou ik toch in dat bad moeten kunnen zitten.)

In de nacht naar huis fietsen. Voelen hoe de koude van binnen naar buiten lijkt te gaan.

Het is die week enkele keren gebeurd, zo stel je vast. Dat ene moment, tussen thuis komen na het werk, en weer vertrekken voor de avond. Het is normaal het eiland van jezelf. Je doet de dingen in hun volgorde. Als dat niet lukt, omdat je vroeger moet vertrekken of wat dan ook, doet het je een beetje wankelen. Die afwas die blijft staan, je hoofd kan het niet negeren, blijkbaar. Dat moment is belangrijk.

Je collega’s vonden al dat je een beetje gek deed die dag. (En ze zijn al een en ander gewoon.) Tot het nieuws binnenkomt van een Nobelprijs.

(Fijn dat je allerlei felicitaties krijgt omdat iemand anders een prijs wint.)

Je vertelt een verhaal over iemand in je hoofd.

Je staat te wachten voor de vergadering. Je praat met een collega in het Frans, en ineens is er dat ene woord dat niet komt. Het lijkt eindeloos lang te duren. In je hoofd zie je een lege plek waar dat woord zou moeten zijn. Misschien heb je de voorbije dagen te weinig geslapen, denk je.

Sommige avondvergaderingen duren lang.

Een beetje als een zombie weer opstaan de volgende ochtend.

Het lijstje is nog altijd lang. Eerst dat stukje maken dat je gisteren al had willen schrijven. Het is alsof je je hoofd binnenin moet masseren om weer op gang te komen. Je begint met een liedje van de Song and Dance Man, en de rest van het stukje volgt. Langzaam maar zeker.

Even denk je, terwijl je daar op die plaats staat, dat je iemand zult zien. Waarom?

Thuiskomen, weten dat je nog zoveel te doen hebt. Toch eerst een beetje opruimen. Alsof de dingen weer normaal zijn

Je hoofd is niet echt meer in staat tot grootse dingen. Minder grootse ook niet.

Te doen, denk je. Je kijkt naar het lange lijstje. En toch zal het lijstje nog even moeten wachten. De avond heeft ook rechten. (Het dekentje dus ook.) (Geef nou gewoon even toe dat je te moe bent.)

(Het heeft iets met evenwichten te maken, je lichaam weet het eigenlijk wel.)

De volgende dag wordt alles beter, ongetwijfeld.

09 oktober 2016

Veilig

‘Het was een mooi gesprek. Een wonderlijk mooi, traag gesprek.’
‘Heb je veel verteld?’
‘Ik weet eigenlijk niet zeker of dat het juiste woord is. Het was niet zozeer vertellen over een plek, maar die plek helemaal open leggen en dan de woorden toelaten.’
‘Welke plek?’
‘Deze plek, als het ware. Een heel stuk van mijn huid.’
‘En was je bang?’
‘Nee, niet tijdens het gesprek. Misschien was het een poging om niet bang te zijn buiten dat gesprek. Dat klinkt allemaal erg abstract, ik weet het. Het is iets als: verdriet laten zijn, zodat het niet groter wordt.’
‘Maar dan moet je er nadien toch altijd nog verder mee door?’
‘Ja, maar het is zachter dan. Als zachte stof die je over je huid voelt, met een voorzichtig briesje.’
‘Het klinkt als een soort nulpunt.’
‘Ja, dat is een goed woord. Proberen het nulpunt in jezelf te zien, te aanvaarden. Om daarna verder te gaan, en hopen dat de wind gemakkelijker door je heen kan, niet tegengehouden.’
‘Je klinkt rustig. Weer. Zoals ik je ken.’
‘Ja? Dank je. En jij?’
‘Het kon beter. Misschien is de rust niet voor mij?’
‘Ik denk het wel. Anders zou het woord veilig ook niet voor mij zijn.’
‘Wat doet dat woord met je?’
‘Het is een moeilijk woord om te naderen. Het is een moeilijk woord om te willen.’
‘Je zou je ogen moeten zien nu.’
‘Wat? Wat is er?’
‘Ze zijn doorzichtig.’
‘Is dat goed?’
‘Ja, natuurlijk.’
‘Ik vind het een ingewikkeld verlangen, veiligheid. En ik bedoel niet de dingen op straat, maar hier, dichtbij. Hier, waar je zelf bent.’
‘Je kunt het wel geven, alleszins.’
‘Ja, dat zegt men. Maar kan het ook in de andere richting?’
‘Ja, natuurlijk kan het.’
‘Soms is het alsof ik maar blijf vechten. En misschien is het wel het verkeerde gevecht.’
‘Misschien kun je aan de andere kant zijn, daar waar er geen gevecht is.’
‘Dat zeg je mooi.’
‘Ik vind dat je het eigenlijk al goed kunt.’
‘Ik moest denken aan het huis, vroeger. Hoe bang ik er soms was, als het stormde. En hier is dat gevoel helemaal weg, het was onmiddellijk weg. En dan moet ik denken aan die mensen op dat eiland, aan de andere kant van de wereld. Hoe het moet zijn, om te weten dat er zo’n storm op je afkomt. Om te weten dat je eigenlijk geen kant uit kunt. Je kunt niet naar het noorden het binnenland in, want je zit op een eiland. En hoe dat dan moet zijn, als mama of als papa, om je kinderen dicht bij je te houden, en te zeggen dat ze veilig zijn.’
‘Ik heb er ook veel aan gedacht de voorbije dagen.’
‘Jij zou het kunnen, denk ik, op een of andere manier.’
‘Denk je dat?’
‘Ik weet het eigenlijk wel.’
‘Dat is lief.’
‘Mochten we dat woord nog gebruiken?’
‘Ja, vanaf nu terug.’
‘Dat lijkt me een goed plan.’

06 oktober 2016

De woorden naderen

Woorden duiken op, onverwacht. Iemand zegt een woord dat je niet verwachtte. Barmhartigheid. Hoe lang is het geleden dat je dat woord nog hoorde. Het is alsof het woord even in de lucht blijft hangen, zich laat bekijken van alle kanten. Om daarna te gaan liggen.

Je ziet woorden. Je gelooft niet goed wat je ziet. Je leest ze hardop. Alsof ze daardoor anders woord worden. Je vraagt je af hoe het mogelijk is dat iemand zo weinig empathisch kan zijn. Het kan, blijkbaar. Er zijn forse woorden bij. Zoals het woord nutteloos. Misschien krijgen sommige mensen er een goed gevoel bij, als ze zo’n woorden kunnen gebruiken. Woorden als een vooruitvluchtheuvel.

Op een plek tussen veel volk. Allerlei kleuren. Iemand komt in jouw richting. Hoe je dat soms doet, onbewust. Gokken welke taal hij of zij zal spreken. Hoe je er soms helemaal naast zit. Hoe de woorden dan ineens klinken. Het kan je verwarren.

De man in de trein, hij roept in zijn telefoon. Je hoort dat de persoon tegen wie hij roept nog harder roept in de telefoon. Hij beweegt tussen twee talen. Je vraagt je af wat het exacte kantelpunt is, waar de ene taal in de andere vloeit, en weer terug. Je zou het willen kunnen zien, aan de woorden.

Gesprekken die je voert in je hoofd. Hele zinnen. Ze komen dichterbij. Als ze zouden worden uitgesproken buiten je hoofd, in de zwaartekracht, zou er iets veranderen.

Je kunt denken aan hoe een stem zou klinken, zal klinken. Je kunt de scheur zien, in jezelf, waar de woorden van die stem zullen binnendringen.

Je ziet een woord op de bus die dichterbij komt. Je blijft staan. De bus rijdt je voorbij. Het woord rijdt mee.

Je ogen zijn te moe, blijkbaar. Je ziet schimmen van woorden. Mist, waaruit de woorden zich niet laten bevrijden. Misschien willen ze niet. Misschien willen ze nog even van zichzelf alleen blijven.

Je ziet een brief die je zou schrijven. Je ziet de woorden die er zouden komen.

Je ziet dezelfde woorden in verschillende lettertypes. In het ene uitzicht komen de woorden dichter naar je toe. In het andere blijven ze ongenaakbaar.

Je ziet de woorden die je op de huid zou schrijven.

Het ene verdriet raakt het andere. Het nieuwere het oudere. Zodra het oude geraakt wordt, zijn er ineens woorden. Ook al gebeurt het terwijl je staat te koken. Je loopt even heen en weer door de kamer. Om de woorden wat meer ademruimte te geven. Ze zijn er.

Iemand zegt woorden. Je had gehoopt dat die woorden niet zouden verschijnen. Iets duwt je weg. Weg, en tegelijkertijd naar jezelf.

Een gesprek. Een verhaal. Je vertelt een verhaal. Je ziet het verhaal voor je, als een soort veld. Je ziet een stuk van het verhaal waar je misschien niet naartoe zou willen gaan. Je praat over die plek. In cirkelwoorden. Je ziet de woorden, de woorden die die plek zijn. Je zou ze alleen maar hardop moeten zeggen. Ze zijn er al. Je raakt de woorden even aan, met gesloten ogen. Meer niet.

Woorden die niet komen. Soms kun je die woorden zien. Zoals men zegt dat je de bui kunt zien hangen. Zo kun je soms woorden zien die niet komen. Je kunt er lang naar kijken, ze vluchten niet. Ze laten zich bekijken. Maar ze komen niet.

Je voelt de woorden in je lichaam. Je huid kan pijn doen. Door de woorden. Ze zijn aanraakbaar. Ze zijn materie.

Soms willen de woorden je niet verlaten in de nacht. Zelfs al is dat verlaten maar een illusie. Ze trekken zich terug in de plooien, laten je geloven dat ze je even verlaten.

Het woord veilig.

Het kleine kind lijkt verbaasd over de woorden die uit zijn eigen mond komen. Even kun je de woorden zien, terwijl ze bewegen in de lucht.

De woorden die je zou zeggen.

De woorden waarvan je weet dat je ze niet gezegd hebt. Ze zouden je bang maken, al tijdens het uitspreken. Je zou jezelf ontglippen. In die woorden.

Soms zegt iemand iets tegen je, en weet je: dit zijn de goede woorden. Misschien waren ze er al, al die tijd. Misschien moesten ze alleen even gewekt worden, met een voorzichtige beweging van een hand. Dat maakt niet uit. Je voelt de woorden. De nauwelijks waarneembare luchtverplaatsing die ze veroorzaken.

Woorden schikken. Met je handen. Zoals je met zand kunt doen, op het strand. Misschien ben je zelf van water. Misschien ben je zelf de kosmos. Je hebt nooit gedacht dat woorden van water zijn. Iemand zou je kunnen aanraken, en beseffen dat je van water bent, je doen beseffen dat je van water bent. Op dat moment zouden de woorden toekijken.

05 oktober 2016

Cecilia

Ik zag haar voor het eerst in het postkantoor. Ik had enkele verjaardagscadeaus bij om te verzenden. Het blijft verwarrend voor mij. Je hebt gewone verrichtingen, als particulier. Je kunt ook naar het loket voor ondernemers. Die doen allerlei speciale verrichtingen, veronderstel ik. Alleen staat er nooit iemand aan te schuiven. Ik had twee omslagen bij me, een dunne en een dikke. De dikke leek volgens mij verdacht veel op een pakje. Er is ook een loket voor pakjes. Maar bij een eerder bezoek kreeg ik al te horen dat mijn pakje geen pakje was. Ik was toch een beetje bang dat de mevrouw aan het particulierenloket me naar het pakjesloket zou sturen. Als de pakjesmevrouw me dan weer terug zou sturen, zou ik eindeloos heen en weer gaan. En ik had me de nog overblijvende rest van mijn leven toch anders voorgesteld, eigenlijk. Maar gelukkig nam ze de twee omslagen aan. In mijn hoofd kan ik nu ook rustig denken dat het twee pakjes zijn, onderweg, ergens, naar de jarigen.

Cecilia zat naast me op de bank. Ze zag er een beetje moe uit. Alsof haar ogen vandaag een groot verdriet hadden gezien. Toen ik opstond om naar het loket te gaan, stond zij op en ging naar het pakjesloket. Om een pakje op te halen. Bij het naar buiten gaan liepen we naast elkaar. Ik glimlachte naar haar, wou haar laten voorgaan. Ze stopte, en sprak me aan.

‘Ik ben blij dat deze deur niet praat. Vanmorgen nam ik nog de lift, in het station. Als je van die brug de lift naar beneden neemt, begint die altijd te spreken. Deur open! Deur open! Deur open! Deur open!  Alsof ik dat zelf ook niet zie. Al dat gedoe toch de hele tijd. Zoals hier ook, die evaluatieknoppen. Je moet dan aangeven of je tevreden bent over je bezoek aan het postkantoor. Wat een onzin, die overdreven evaluatiecultuur. Ik ben gewoon blij dat die mensen aan een loket kunnen zitten, dat ik met hen kan praten, en dat ze me kunnen helpen. Mijn evaluatie is gewoon vriendelijk zijn voor hen, een grapje maken, en even vragen of alles in orde is met de kinderen. Dat is toch veel eenvoudiger?’

Ik kon haar alleen maar gelijk geven. Ik had eigenlijk nog een hoop te doen, maar stelde haar voor om een koffietje te gaan drinken. Ze vond het een goed idee. Vooral omdat het om een echte koffie zou gaan, met een echt gesprek, en geen digitale koffie.

We waren al een eindje ver in ons gesprek toen ze ineens ernstig begon te kijken.

‘Gisteren was ik zo verdrietig. Het klinkt een beetje onnozel om dat zo te vertellen, maar het was wel zo. Er was iets gebeurd dat me erg raakte, en het maakte me zo verdrietig. Ik wist zelf niet helemaal zeker hoe het zat. Ik voelde me geraakt in dingen die belangrijk zijn voor me. Maar het was ook alsof er een oud verdriet geraakt werd. Heeft u dat ook? Een oud verdriet?’

Ik kon alleen maar ja zeggen. Ik vroeg haar of het beter ging nu.

‘Ja hoor, het gaat wel weer. Je moet dat verdriet een beetje vriendelijk ontvangen, en dan blijft het ook niet al te lang. Gewoon een koekje geven, of twee. En dan lukt het wel.’

Ze vertelde dat ze een moeilijke periode had gehad in haar leven, lang geleden. Maar nu ging het wel goed, meestal toch.

‘Het is raar. Je wordt milder voor het leven, en tegelijk kun je minder goed tegen onzin. Zoals mensen die zeggen dat ze een of ander plan gaan uitrollen. Brrr.’

Ik vroeg haar nog of ze kinderen had, en hoe het ermee ging.

‘Ik heb een dochter. Ze is net het huis uit. Ik ben tegelijk blij en in de war. Toen ze nog thuis was, hoopte ik vaak dat ze eindelijk ergens anders zou gaan wonen. En nu dat zo is, mis ik haar. Bent u goed in missen?’

Daar moest ik even over nadenken. Ik antwoordde dat ik goed ben in missen. Als in: het hebben van een grote misexpertise.

‘Wat bedoel je daarmee? Dat je het gevoel hebt dat je veel mist? Of dat je goed kunt doen alsof het niet zo is en alsof het je niet al te veel doet?’

Ik zei haar dat dat een zeer goede vraag was.

‘Haha, ik heb hier te maken met een professional, ik merk het al. Heeft u ook speciale misvoorkeurmomenten op een dag?’

Dat er gisteren om 19.27 uur zo’n moment was, dat zei ik.

‘Dat is wel een goed uur, vind ik. Uitermate geschikt. Nog net niet te laat, het kan dan nog goed komen, in de loop van de avond.’

Ik vroeg haar of ze nog rekende op een mooi verhaal voor vandaag.

‘Ja. Ik reken altijd op een mooi verhaal. Dat heb ik geleerd, in het leven. Verhalen moet je gewoon ontvangen, als ze daar zijn. En ze zijn er altijd wel ergens. Als iemand, een mooie man of zo, me vraagt om een verhaal te vertellen, dan moet ik dat wel altijd kunnen.’

Ik wenste haar een mooie man toe. Voor vandaag en morgen.

‘Wat voor een man?’

Een man die ja zegt. Dat zei ik.

‘Normaal zou ik zeggen: ik ga snel lopen. Maar ik denk dat ik eigenlijk denk: dat lijkt me een fijn plan. Laat hem maar komen.’

Ik zag dat ze haar koekje nog altijd niet op had. Ze gaf het aan mij, en vertrok. En ik ging verder naar huis, om de dingen te doen die ik me had voorgenomen.

02 oktober 2016

Kantelmomenten

Trage bewegingen met je handen maken.

Je stem laten zakken.

Elk woord nauwkeurig uitspreken.

Een klein beetje buiten je evenwicht gaan staan.

En even duizelen.

Die stem horen.

In die ogen kijken.

Daar waar de muziek het overneemt.

Wanneer je bijna in slaap zou kunnen vallen.

Wanneer je je bericht uit handen geeft.

Daar waar je je litteken ziet.

Niet weggaan voor een conflict.

Blijven staan.

De dans aanvatten.

Het lied zingen.

Je hand nabij haar hand.

De slaap aanvaarden.

De weg aanvaarden.

Afspreken dat je niet meer terugkeert, eens je daar bent.

De stroom zien die de zee je toonde.

Het geheim vertellen.

Misschien de brief laten lezen.

Het recept veranderen.

Niet gedwee meedoen.

Je vader zien.

Je kind zien.

De foto maken.

Niet alles alleen dragen.

De pijn laten.

In de lach vallen.

Misschien mag je het.

Waar je je uit handen zou kunnen geven.

Waar iemand kiest.

Waar iets blijft.

Misschien wel het warme bad.

Heel even bang worden, op de fiets, in de nacht, en dan verder.

Dit is niet goed. Het zeggen.

Die ene zin zoeken. Telkens weer. Voor het eerst.

Zien dat die ene droom goed is voor jou.

De plekken zien die de herinneringen dragen.

Haar geur ruiken.

De melancholie van een zondag. Als oefening.

De herfst voelen naderen.

01 oktober 2016

Waar denk je aan

‘Het maakt me rustig, zo gewoon naar de regen zitten kijken.’
‘Rustig? Waarom?’
‘Ik weet het niet. Het geeft me een gevoel van: we zijn hier nu, en we blijven hier nu, kijken, tot het stopt met regenen. Het gevoel dat we hier moeten zijn, dat dit de plek is.’
‘Is dit de plek?’
‘Dit is de plek. Vaak denken we dat de plek ergens anders is. Maar de plek is hier, en wij zijn hier nu. Zo vielen de stukken van de tijd in elkaar. Hier.’
‘Je ziet er moe uit. En volgens mij ben je ook weer afgevallen.’
‘Ja?’
‘Ja. En dat is niet goed.’
‘Waarom.’
‘Gewoon. Alleen ik mag dat, afvallen.’
‘Ik denk het niet.’
‘Kijk maar naar de regen.’
‘Had je nog mooie dromen van de week?’
‘Ja, er was een mooie droom, maar die kan ik niet vertellen. En er waren veel andere dromen, die waren niet zo mooi. Ze blijven achter me aan komen.’
‘Zoeken ze jou?’
‘Ik denk het. Ze komen voor mij.’
‘Heb je iets fout gedaan dan?’
‘Ja, ik.’
‘Grrr. Waarom zeg je dat altijd?’
‘Het is zo. Of het is gemakkelijker zo.’
‘Ik wou dat ik iets kon doen om dat te veranderen. Een droom doorsturen ’s nachts of zo.’
‘Deed je dat dan al niet?’
‘Ja, natuurlijk.’
‘Ik weet het. En had jij nog mooie dromen?’
‘Ja. Al weet ik niet meer helemaal zeker of die echt in de nacht was of al op de rand van de ochtend, een beetje wakker al. Het was eigenlijk wel een kleffe droom, misschien. Ik lag daar, gewoon. En er was iemand die me heel voorzichtig aanraakte en zei dat alles goed zou komen. Eigenlijk was het niet meer dan dat. Het duurde heel lang. En ik dacht: ik moet niet meer weglopen.’
‘Mooie droom. Lijkt zelfs een haalbare droom.’
‘Denk je?’
‘Ik zou misschien wel bang zijn van zo’n droom.’
‘Waarom?’
‘Omdat hij te rustig is.’
‘Misschien is dat wel net goed.’
‘Nee, ik denk het niet. Of ik weet het niet eigenlijk. Ben jij soms bang dat je het verkeerde gedaan hebt, en dat je daar later spijt van zult krijgen?’
‘Moeilijke vraag. Ik denk het niet. Wel over dingen die niet gebeurden. Dat de tijd zomaar voorbij ging. Niet dat ik er iets aan had kunnen veranderen. De dingen gingen gewoon zo.’
‘Je bent dus ook bang, eigenlijk.’
‘Een beetje.’
‘Waar ben je nog bang voor?’
‘Heel soms overvallen me momenten dat ik bang ben. Uit het niets. Gisteren had ik het nog. Ineens dacht ik iets als: als ik weer ziek zou worden, dan zal het goed raak zijn, niet zoals de vorige keer.’
‘Dat mag je niet denken.’
‘Alsof ik dat zou willen denken.’
‘Het mag niet. Ik wil het niet.’
‘Zou je het erg vinden?’
‘Onnozelaar! Zeg dat niet.’
‘Zou de regen het weten?’
‘Wat?’
‘Alles.’
‘Misschien.’
‘Vertel nog eens iets. Het blijft regenen. We hebben alle tijd voor alle verhalen.’