23 september 2016

Welke dag

Nog met cello’s in je hoofd als je die ochtend vertrekt, de nieuwe week in.

En verhalen die blijven.

Ze zitten op je te wachten. Wat zijn ze jong. Allemaal net afgestudeerd, denk je. Diploma’s met hopen. Maar te verlegen om te antwoorden op je vragen in de opleiding. Het komt nog wel, denk je, laat ze maar komen. Je collega denkt er anders over, komt tussen in jouw les, en zegt je nadien dat je hen directer moet aanspreken. Je zegt dat het wel in orde komt, je weet wat je doet. En het komt ook in orde.

Je haalt iets uit het pakje. Je zult dat verhaal zelf vertellen, met je eigen stem. Dat zou dapperder moeten zijn, of zoiets. Je plakt het pakje weer dicht.

(Het wordt een slechte buikweek, denk je.)

De manier waarop de postkantoormevrouw vraagt of je misschien een heel velletje postzegels kunt gebruiken. Met die glinsterende ogen. Nee zeggen is geen optie. (Misschien zul je dus toch nog meer pakjes moeten versturen.) Het pakje is vertrokken nu.

De bankkantoormevrouw lost je probleem op. Het leek een echt, ernstig probleem. Dat dacht ook die andere bankkantoormevrouw al. (“Ik zal mijn collega moeten roepen.”) Het blijkt een nogal klein probleem, eigenlijk geen probleem, eigenlijk ligt het gewoon aan jou. Een beetje verlegen. Maar ze vinden het niet erg. (Daar zijn ze voor opgeleid waarschijnlijk…)

Iets met dromen.

Ze zitten weer op je te wachten. Je zegt dat het dit keer echt dolle pret zal worden. Ze gaan helemaal op in de oefeningen. Je collega komt je vertellen dat het eigenlijk wel een heel leuke les is. Het komt nog goed, met de dingen, denk je.

Die avond nog even op en neer naar een andere stad. Je bent moe. Maar het lezen is wel lekker. Het dikke boek. En de aanraakbare bladzijden. Mmm.

Iets met een zekere onrust.

Een boeiende ochtendafspraak. En dat je dus eigenlijk toch een pak zou moeten dragen. Je zult er zeker eens over nadenken.

(Het pakje is aangekomen. Dat is goed nieuws. Het is de juiste dag.)

Wanneer je naar huis gaat, is het ongeveer hetzelfde moment als toen. Je blijft heel even staan, daar in het midden van de winkelstraat, en legt je hand op je hart. Ergens staat dat dit de dag is.

Een mooi gesprek. Op de juiste dag. Waarschijnlijk de juiste dag. Ergens tijdens het gesprek denk je: laat dit lang duren. Dapper zijn valt toch nog een klein beetje mee.

Een andere nacht.

De volgende ochtend, heel vroeg. Even later sta je fietsen te tellen in de straat. Het ene moment vraag je je af wat je daar eigenlijk staat te doen, op dat uur. Het andere moment denk je dat het ook wel iets heeft. Maar na twee uur ben je wel een beetje koud vanbinnen.

Later die dag een vooravondvergadering, of hoe omschrijf je dat ding anders. Na een tijdje voel je de vermoeidheid. De zinnen met die moeilijke woorden glijden van je af, komen niet meer echt binnen. Je laat het niet merken.

De volgende ochtend. Vroeg naar de markt. Droevig moment. Het lekkeredruivenseizoen is weer voorbij. Je zegt wel aan de druivenmevrouw dat je haar weer zult zien volgend jaar. Misschien helpt dat.

Iets met een naaiwerkje.

Door de stad lopen met het karretje met twee bakken met kleine flesjes. De twee oude wereldwinkelmevrouwen zijn geweldig.

De uurregeling bekijken voor het weekend. Je zult veel in de trein zitten, van hier naar ginder. Veel tijd om te lezen.

Een mooie nieuwe plaat.

Tijdens het koken een lichte existentiële crisis. Wat is er mis met jou? Fundamenteel? Je zou het iemand moeten vragen, iemand opbellen en vragen wat er mis is met jou. Fundamenteel dan.

De laatste druiven van het seizoen wachten op je.

Geen opmerkingen: