31 mei 2015

Hoeveel neem je mee



(Toch al maar een beetje luisteren naar een opname van de cellosuites, die je later op de dag nog in het echt zult horen…)

Gedachten blijven door je hoofd gaan, na enkele gesprekken de dag daarvoor.

Hoeveel neem je mee? Misschien zijn er mensen die het kunnen. Zomaar vooruit gaan, en wat was achterlaten. En daarom niet in de betekenis van ontvluchten. Gewoon achterlaten, het was wat het was, we gaan alleen maar vooruit, nieuwe uitdagingen en nieuwe kansen.

Misschien ben jij zo niet. Misschien zou je het soms willen zijn, maar ben je het niet.

Een dierbaar iemand omschreef het als nostalgisch. Maar dat is niet het juiste woord, denk je. Melancholisch, dat ben je wel waarschijnlijk.

Hoe ga je om met de herinneringen aan wie je dierbaar was, wie je geliefden waren? De tijd gaat gewoon verder, en dat is goed. Herinneringen schuiven door je hoofd en je lichaam, en nemen de tijd die nodig is.

Misschien is die tijd die nodig is bij jou langer dan bij anderen. Misschien wil je meer van die herinneringen bij je houden. Niet krampachtig, niet uit nostalgie, maar veeleer uit iets dat een vorm van trouw zou kunnen zijn. Zou dat het zijn?

Het is een beetje zoals het beeld van een papa of mama van een groot gezin. Bij het vertrek roepen om te horen of iedereen erbij is. En pas dan kunnen vertrekken.

Misschien kun je leren om het gewicht van sommige herinneringen sneller aan te passen. Misschien klinkt dat beter dan zomaar achterlaten.

En het is niet erg dat het voor anderen anders is. Wat het voor jou is, hoeft het niet te zijn voor een ander.

Soms gaat het ook over momenten en plekken. Toen, op dat moment, op die plek, was je met die of die. Toen zei die dat ene woord. Toen gebeurde daar dat ene ding, voor het eerst, of voor het laatst. Toen werd die belofte uitgesproken.

En het is niet erg dat die persoon uiteindelijk een andere plek krijgt in je leven. Dat een droom die je had niet doorging. Maar dat je daarmee ook al die herinneringen, wat blijft in jou van die momenten en die plekken, zou moeten opgeven, dat klopt niet in jouw hoofd. Het zal voor anderen best anders zijn, en dat is waarschijnlijk niet zo erg.

Misschien wil je nog wel af en toe de vrijheid hebben om te kunnen vragen: weet je nog, toen? Niet meer dan dat.

Je denkt dat het geen nostalgie is. Je denkt dat het trouw is. Toen, op dat moment, was het echt, zo echt als echt kan zijn. Misschien is die trouw een vorm van dankbaarheid.

Waarschijnlijk zijn het rituelen. Waarschijnlijk heb jij die om een of andere reden nodig.

Misschien kun je maar vooruit als je op een of andere manier het residu van wat was bij je hebt. Misschien is dat dan ook weer een vorm van bescheidenheid, waarmee je zegt: ik ben maar wie ik ben nu, door wie ik was, door met wie ik was. In het nu zijn is uiteindelijk ook in een rivier stappen, niet ontkennen wat was. Iets in die aard.

Maar je weet het natuurlijk nooit zeker. Sommigen zullen zeggen dat sommigen te veel willen vasthouden, en daardoor kansen in het nu missen. Anderen zullen zeggen dat als ze alleen maar in het nu mogen zijn als een leeg blad, dat ze dan niet kunnen zijn. De waarheid zal wel ergens tussen die twee liggen.

Sommigen zeggen dat je te veel nadenkt. Of dat zo is, daar moet je eens over nadenken.

Misschien ligt het ook gewoon aan jouw hart, aan hoe het werkt. Als je daar eenmaal voor iemand gekozen hebt, kan het niet meer zomaar ongedaan gemaakt worden. Het hart maakt waarschijnlijk wel elke dag een nieuwe samenvatting van alles wat is en wat was.

Maar eigenlijk is het een moeilijk onderwerp, waar je nauwelijks over durft spreken, denk je. Misschien betekent dat besef ook al veel.

(En Bach blijft voor de rest van de dag dicht bij je. Zoals altijd wel, eigenlijk…)

30 mei 2015

Opblaasdinges

Het bakken van een chocoladetaart. In het recept staat dat het een chocoladetaart voor volwassenen is. Wat dat wil zeggen, is niet helemaal duidelijk. Waarschijnlijk iets als: als je hiervan eet, kun je gedurende enkele seconden denken dat je volwassen bent. Of zoiets.

Het was de verjaardag van Bob Dylan. En van wijlen je vader. Op dezelfde dag. Wat wou de kosmos daarmee zeggen?

Wel handig dat je de dag nadien aan de muzikant kunt zeggen dat het de dag daarvoor zijn verjaardag was. Alsof het parate kennis is, of zo.

Volgens de anderen is de chocoladetaart lekker. Zij lijken allemaal volwassen te zijn.

Die mevrouw in de trein heeft extra gladde schouders. Of anders een truitje dat speciaal ontworpen is om de hele tijd aan een kant naar beneden te schuiven.

Er zit ergens een of andere knoop verkeerd in je nek. Diverse krakende bewegingen behoren tot de mogelijkheden. Je kunt variëren.

Je bent bij een seminarie. Allemaal belangrijke mensen, of zo doen ze zich toch voor. Je hebt het geërfd van je grootmoeder. Een heel subtiele anarchie in de nabijheid van belangrijke mensen. Zij was nooit onder de indruk. In haar woorden: ook als de koning hier binnen zou komen, ik ga voor niemand door mijn knieën. Dat ze slechte knieën had, het speelde misschien ook een rol.

Je wordt geleid naar ronde tafels, voor een klein hapje, tijdens het lunchseminarie. (Het zal wel nooit lukken, onthouden wat nu weer lunch en wat diner was, qua ’s middags of ’s avonds. Lunch dus. Wel handig als het seminarie als naam lunchseminarie heeft, dan is dat probleem al opgelost.) Je bent blijkbaar de enige veggie in de hele zaal. De kok zal uiteindelijk toch zijn best doen.

Je vraagt aan de mevrouw naast je wat voor bedrijf ze heeft. Ze antwoordt dat ze grote en kleine opblaasbare dingen maken. Na de rest van haar verhaal begrijp je wat ze daarmee bedoelt.

Diverse bewegingen en oefeningen, om met een andere nek te gaan slapen dan die nek. Maar gedeeltelijk succesvol, qua nek. Wel bijzonder spannende dromen.

Lekker doorwerken thuis, op de dag van de treinstaking. Eindelijk iets kunnen afwerken waar je al x maal aan begonnen was, telkens onderbroken door: kun je ook nog even dit doen?

Op weg naar de markt, ’s morgens vroeg. Op zoek naar een onderwerp voor een stukje dat je moet schrijven. En het komt zowaar zomaar naar je toe gereden.

In een vergadering met een zweem van decorum. Je denkt toch maar even aan je grootmoeder. Je maakt een licht disruptief grapje. Met een uitgestreken gezicht.

Elke keer als je dat gebouw binnenkomt of verlaat, zou je aan die soldaten voor de deur willen vragen of dat eigenlijk niet geweldig veel weegt, al die spullen die ze hele tijd moeten dragen. Ze zullen er wel niet mee kunnen lachen waarschijnlijk. Het is nochtans een oprechte bezorgdheid, voor hun rug.

Soms doe je het, voor je in slaap valt. Aan mensen denken die je graag ziet. Even bij hen zijn. Even iets zeggen. Misschien horen ze het wel.

Het is tijd voor de geraniums, denk je. Twee winkelmandjes vol. De mevrouwen aan de kassa vragen of je een plastic zakje zou willen. Natuurlijk niet, alles kan wel in de fietstassen. We gaan we even mee, meneer, tot bij uw fiets, we hebben toch niets anders te doen, en zo komen we nog eens buiten, is het nu koud of warm?, hoe zit het eigenlijk?, duidelijk zo’n dag waarop je niet weet wat je nu eigenlijk aan moet trekken. Je bedankt hen uitvoerig.

Ze staan er weer, dus.

Op de wei, het jaarlijkse feest. Je staat te praten met een vriendin. Er gebeuren bijzondere dingen, in de aard van: aan iemand denken, of over iemand praten, en dan ineens…

De mevrouw naast je aan de toog zegt dat het bij jou veel rustiger en gezelliger is dan verderop aan de toog, bij die mannen daar. Je kunt ermee leven, met die opmerking, denk je glimlachend, terwijl je aan enkele mensen voor de zevenentachtigste keer vertelt dat dat bekertje mango is, en dat bekertje tropical. Om een of andere reden voelt het goed, dat je dat telkens opnieuw mag zeggen.

Een klein meisje toont trots een armband. Haar grotere zus vraagt je te voelen aan de hyperzachte stof van haar nieuwe broek.

28 mei 2015

Een nederlaag voor de mensheid


Soms kabbelt het leven rustig verder. Soms denk je: misschien moet ik toch maar eens iets wilds doen vandaag. Soms val je ten prooi aan een onbestemd verdriet. Soms ben je vertederd, tot tranen toe, door elke uiting van menselijke genegenheid die zomaar op je weg komt.

En soms verslik je je bij het lezen van de krant. Je hebt de beelden nog op je netvlies van de dolgelukkige mensen na de uitslag van het referendum in Ierland over het homohuwelijk. Ze hadden ervoor gezorgd dat je dacht dat het nog wel goed komt, of zoiets, met de wereld.

Tot je dus leest dat een of andere überflippo van het Vaticaan, de heer Pietro Parolin (nee, niet ‘Pralin’) vindt dat die uitslag een – I quote – “nederlaag voor de mensheid” is. Het was volgens hem geen nederlaag voor de christelijke principes, nee, het was een nederlaag voor de mensheid. Iets als “how zekers!” gaat dan door je hoofd.

In het kader van je nimmer dempende dienstbaarheid aan (je had bijna ‘de mensheid’ gezegd) het algemeen belang bel je die witteboordennitwit even op. Hierbij een transcriptie van het gesprek.

Meneer Pralino, als u nu zou zeggen dat u een klein beetje teleurgesteld was door het resultaat, dat zou ik nog begrijpen voor een mens die de pech heeft geworpen te zijn in het Vaticaan. Ik zou het u gunnen. Maar een nederlaag voor de hele mensheid, is dat er niet een ietsiepietsie over?

Nee, helemaal niet, ik ben nog vriendelijk gebleven. Dit breng een genadeslag toe aan de natuurlijke orde.

Maar, meneer Parlofono, als u het heeft over de hele mensheid, dan hoor ik daar toch ook bij, veronderstel ik? Waarom zou dit een nederlaag zijn voor mij? Ik ben alleen maar blij.

Blij? U zult dan ook wel zo’n homoseksuele provocateur zijn die absoluut zijn afwijking wil opdringen aan anderen en daardoor het echte christelijke verbond tussen man en vrouw wil schaden. Zalig de simpelen van geest. Misschien beseft u zelf nog onvoldoende hoe erg dit is, verblind als u bent door al die decadente uitspattingen.

Het is dat ik meestal goed gezind ben, meneer Parafernalio, maar ik moet u toch tegenspreken. Ik ben geheel hetero, hoogstens nog lesbo, maar - met alle liefde voor mijn homovrienden - homo ben ik zeker niet. En ik ben wel degelijk bij volle bewustzijn. Ik had enigszins de indruk dat veeleer u, door uitspraken over de gehele mensheid, mij iets wilde opdringen. Weet u, ik vind god best een fijne vrouw, maar geloven in haar doe ik niet echt. Ik gun het u van harte, en ben blij voor de innerlijke rust die u dat zou moeten opleveren, maar ik behoor niet tot uw club. Ik wil u niet van uw geloof doen donderen, zoals mensen die van hun paard vallen. (Of nee, die vielen van hun paard in hun geloof, niet van hun geloof.) Anyway.

Hoe durft u? Godslastering! Schaam u diep.

Ik zou niet weten waarom. Trouwens, meneer Parabolio, wat ik niet begrijp in deze kwestie, is het volgende. Ik dacht altijd dat god de mens naar haar beeld had geschapen. Dat is een mooie gedachte. Dat dat in mijn geval zou gelden, is weinig waarschijnlijk. Maar, aangezien ik ervan uitga dat u vindt dat alle mensen  gelijk zijn, wil dat dan toch zeggen dat god zelf ook homo of lesbo of bi, en dus ook hetero, zou kunnen zijn. Omnipotens als het ware, om er even een snuifje Latijn tegenaan te gooien. U vindt dat waarschijnlijk een beetje beledigend voor uw god, maar wil dat dan zeggen dat u vindt dat mensen die niet hetero zijn, volgens uw normen, dus geen volwaardige evenbeelden van god zijn? Dat zou toch een rare gedachte zijn?

U heeft er nog steeds niets van begrepen. Onze heilige moeder de kerk is niet tegen de homoseksuele geaardheid op zich. Dat is een soort kruis dat men te dragen heeft. Maar het uiten van die geaardheid, dat is iets anders. En het huwelijk mag enkel voorbehouden blijven voor een verbond tussen man en vrouw, want zo heeft god het bedoeld.

Ik begrijp het inderdaad nog steeds niet, meneer Paradontax. Ik heb altijd geleerd dat god liefde is. En dat heb ik altijd een bijzonder mooie gedachte gevonden. Ik moet toegeven dat ik dat als kind niet zo goed begreep, ik wist niet goed hoe ik mij dat moest voorstellen. God was toch zogenaamd een persoon, en liefde leek me altijd iets als etherische olie of zo. Maar nadien begreep ik dat het erom ging dat waar de liefde was, dat daar god ook was. Als ik dus, verlegen als ik altijd ben, een mooie vrouw kus, uit liefde (voor minder doe ik het niet), dan is god daar ook, in zekere zin, god ziet namelijk alles. Maar op zich is dat toch een geweldige gedachte, dat god liefde is. God heeft er dan ook alle belang bij dat er zoveel mogelijk liefde is in de wereld. Ze wil de liefde toch niet voor zichzelf houden, veronderstel ik? Welnu, als er twee homo’s of lesbo’s zijn die overlopen van liefde voor elkaar, en dat ook nog eens willen bevestigen door te trouwen, dan is dat iets als de wonderbaarlijke vermenigvuldiging van de liefde. Dat kan toch alleen maar de uitvoering van gods plan zijn?

U volhardt duidelijk in de boosheid. God heeft man en vrouw geschapen, Adam en Eva, en hen voor elkaar voorbestemd. Dat is het fundament, dat is de natuurlijke orde zoals god die gewild heeft.

Maar meneer Paridaiso, ik heb helemaal geen probleem met Adam en Eva. Ze waren maar met zijn tweeën, en ze hadden waarschijnlijk geluk dat ze elkaar aantrekkelijk vonden. Statistisch gezien is dat goed uitgedraaid. Ik ben blij voor hen, hopelijk was de liefde diep en vervullend. En dan? Dat zegt toch niets over wat anderen moeten doen? Als ik het goed begrijp, mag ik homo zijn, maar alleen in het diepst van mijn gedachten. Iets als: kijken maar niet aankomen. Dat bedekt u met de mantel der liefde waarschijnlijk. Ik mag dus verliefd zijn, stiekem, maar nooit overgaan tot de liefde. Omgekeerd zou u het volstrekt normaal vinden als ik als homo zou trouwen met een vrouw, omdat dat zo hoort volgens uw kerk, en dat er dan weinig of geen liefde aan ons verloren gaat, dat is niet erg. Ik denk dat god het met die redenering niet eens zou zijn. In al haar liefde heeft god de mens gemaakt, en de mens de vrijheid gegeven. De vrijheid om te falen. En net daarom is de liefde zo geweldig, omdat de liefde je kan doen geloven dat je groter kunt zijn dan je falende zelf. Dat je dat kunt geloven, dat lijkt mij het werk van god. De kerk daarentegen, die is door mensen gebouwd. Falende mensen trouwens, dat is het lot van de mensheid. Misschien hebben die falende mensen, uit angst, regeltjes gemaakt die meer zeggen over die angsten dan over god. En het is niet omdat god zwijgt dat die regeltjes ook kloppen of de stempel ‘goedgekeurd door god’ dragen. Dat mensen willen geloven in de liefde, en dus zo in iets dat goddelijk zou kunnen zijn, en dat geloof tegenover de mensheid willen bevestigen door te trouwen, hoe zou god daartegen kunnen zijn. Volgens mij is dat een overwinning voor de mensheid.

(Een vloek volgt, die hier om redenen van kiesheid niet kan worden getranscribeerd.)

24 mei 2015

So take heed, take heed of the western wind


Pogingen tot blijven. Op de rand van het verdwijnen.

Wat zou er gebeuren, als je de woorden in je huid zou schrijven? Met inkt die maar een klein beetje weerstand biedt aan de tijd. Waar zouden ze naartoe gaan? Zouden ze, na lange omzwervingen, in je boek terechtkomen?

Eigenlijk waren ze er al, onder je huid. Soms kun je ze aanraken. Zou je het kunnen vertellen aan iemand? Kijk, daar zijn ze. Daar zou je ze kunnen aanraken.

Misschien is het goed je eigen strand te zijn. De zee over je heen laten gaan. Telkens weer. Misschien spoelt er iets weg, misschien komt er iets terug.

En ergens in de nacht zou je alles afleggen. Alleen een trage beweging. Die zou blijven. Je zou wachten tot je enkel dat was, dat bewegen.

En ergens in de dag zou je verhalen vertellen, en verhalen ontvangen. Elk verhaal zou zijn tijd nemen. Tot elk woord is gezegd.

Iemand zou je kunnen aanraken. Daar. Misschien.

Je zou ook kijken naar het water. Hoe het zachtjes stroomt. Sommigen denken dat de rivier de voorwaarde is van de zee. Ze vergissen zich. Er is geen grens.

Je zou durven weten. Dat je alleen maar water bent.

Wat zou er gebeuren als je zou blijven? Je zei het ooit zelf, dat je lang genoeg gevlucht had.

Enkel de wind voelen. In een nu. Hoe je poriën de wind ontvangen.

Wat zou er gebeuren met het verdriet?

Het is deel van het water. Meer niet. Misschien.

Iemand zou je kunnen zeggen dat je de dingen herhaalt. Je zou zeggen dat het niet zo is. Je hebt gewoon veel tijd nodig om te voelen hoe de dans zich neerlegt in je lichaam, hoe je adem en het ritme elkaar vinden. Iemand zei je ooit dat dat het voordeel van dansen is, dat je het nooit zult kunnen. Onderweg zijn is genoeg.

En een andere nacht zou de spiegel vriendelijk kijken naar je littekens. En glimlachen.

Soms lijk je rusteloos. Is het alsof je lichaam niet warm wil worden, tot in de uithoeken. Dat wachten, soms lukt het.

En soms ben je, ongemerkt, zomaar thuisgekomen. Er zijn woorden van het onderweg zijn. Zijn er woorden van het aangekomen zijn?

Misschien is het dit keer een trage wals, die dans. Misschien ligt het antwoord wel in telkens opnieuw die drie passen. Dat je na elke drie moet beslissen om de volgende te zetten. En dat je, eens je in het ritme zit, nog nauwelijks moeite moet doen, om dat telkens weer te doen.

En hoe je in die dans je eigen volle leegte kunt zien.

Hoe je even naar buiten kunt gaan. Om voorzichtig en zwijgend naar de bloemen te gaan kijken. Hoe ze aan zichzelf genoeg hebben.

Zou je er dichter bij komen? Het neerleggen, het uit handen geven.

Wat de tijd met je doet. De getijden.

En als je je ogen sluit, kun je het liedje horen.

23 mei 2015

De zinnen

Om een of andere reden wist je het ineens. Doorlopende zinnen, zo moest het zijn. Wat ze zouden gaan zeggen, dat wist je nog niet. Toen je die namiddag op het terras zat. En dat boek in een ruk aan het uitlezen was. Misschien is je hoofd een doorlopende zin. Met alle indrukken, alle beelden, alles wat je verborgen zou willen houden, alles waarvoor je je schaamt. En voor je uiteindelijk besliste om in een nieuw boek te beginnen, een boek uit de grote stapel wachtboeken, wist je het even niet. Er leek alleen een onbestemd namiddagverdriet. En een pijnlijk lichaam. Dralen. Niet weten. Nog even teruggaan naar die avond voordien. De zanger en de andere muzikante. Die merkwaardige zaal waar je vroeger nog les had gekregen. Een klein podium gebouwd, voor een kleine voorstelling, die groots was. Je zag hem al enkele keren, en elke keer vroeg je je af: waar komen die woorden vandaan? Wat hij met die woorden doet, hoe hij ze zingt. Ze bewegen tussen tedere melancholie en zoet noodlot. Je zou iets van die woorden willen zijn. Iets van wat ze met je doen, hoe ze je doen dromen. Of zo. Het is niet uit te leggen. Iets met de liefde. En je dacht nog even, soms, de voorbije dagen: het verdriet huist in mij. Of daarom je lichaam zo weerbarstig was? Misschien durf je de verhalen wel niet meer vertellen. Misschien ben je bang. Toen je het toch deed, voorzichtig, enkele keren, vielen enkele stukjes in elkaar. Misschien zul je toch conclusies trekken. Je zei het nog. Terwijl je door de nacht liep, na het concert. De lucht was nog mooi. De verleiding van de terugtocht. En toch ook gewoon weer naar huis gaan. Hoe zit het met de nachten? Die ene was erg diep, en iets ging fout. En toch wou je snel terug, naar waar de nacht je koesterde. Alsof dat een andere plek was dan waar je in slaap was gevallen. En later, jezelf traag de dag in hijsen. Jij en je brokstukken. En je denkt aan woorden, hoe ze je kunnen doen dromen. Eerder van de week dacht je nog: een massage van een uur of drie, dat zou ook een bevrijding kunnen zijn. Je fietst door de stad. Je denkt aan verhalen. Je denkt aan mensen die je op dat moment graag zou willen tegenkomen. Sommige anderen liever niet. Je kiest niet altijd wat er in je hoofd gebeurt. Je was de teksten nog gaan opzoeken, van die zanger, met de mooie woorden. De zinnen lopen door. Heb je iets geleerd over de liefde? Je denkt aan verhalen. Je denkt aan verhalen waarin je leefde. Later, op het terras, is het alsof je snel wilt lezen. Gulzig. Je ziet beelden. Je denkt terwijl: het is net niet warm genoeg buiten. Uiteindelijk ga je binnen zitten om verder te lezen. Niemand ziet het, waarom zou je niet stiekem ook nog dat dekentje bij je nemen, daar bij jou in de leeszetel? Niemand ziet het. Misschien wil je soms warm hebben, vanbinnen. Later loop je door het huis. Dit is de plek waar je aangespoeld bent. Het is goed, denk je, dat je hier kunt zijn. Je ziet ineens weer hoe het was, daarvoor. In het oude huis dat jou had losgelaten. Waar je ontheemd was, nog meer dan je al was. Het hele boek uitgelezen. Je legt het op de tafel. Het moet nu nog verder door je heen sijpelen. Je hebt honger. Iets met warm vanbinnen. Heb je iets geleerd over jezelf de voorbije dagen? Je denkt aan dat vorige boek dat je enkele dagen geleden hebt uitgelezen. Iets gaf je een inzicht. Of was het niet meer dan een romantisch verlangen? Het zou een mooi gesprek kunnen zijn. Je denkt: doorlopende zinnen, misschien zal ik wel heel veel zeggen, misschien zal ik me uiteindelijk weer voorzichtig terugtrekken in de woorden. Hoe wild ben je eigenlijk? In je hoofd? Soms zie je jezelf lopen, in de etalages van de winkelstraat. Je vraagt je af hoe je eigenlijk loopt. Hoe zijn de bewegingen? Soms trek je je terug in die bewegingen. Als de zinnen doorlopen, als je niet altijd weet of die ene zin bij de vorige of de volgende hoort, dan kun je misschien wel een beetje verdwijnen in de zinnen. Veel zeggen en weinig zeggen tegelijk. Zinnen. En dat je ondertussen toch ook al maar kaarten hebt gekocht voor een concert binnen enkele maanden. De mevrouw in de winkel die een hele uitleg deed over welke plaatsen goede plaatsen zijn. De andere mevrouw in een andere winkel, en je dacht: we hebben in dezelfde winkel kleren gekocht. Overigens, voor je uiteindelijk aan dat boek begon, nadat je een hele tijd had staan twijfelen voor de stapel wachtboeken, dacht je nog: moet ik nu niet enkele brieven schrijven, aan die en die? Dat het misschien wel niet goed zou blijken, voor het namiddagverdriet, dacht je. Dus toch maar niet. En toch zijn ze er een beetje, je zou ze bijna kunnen zien liggen, de niet geschreven brieven van deze dag. Trouwens, hoe je enkele dagen geleden ook al de plek met het dekentje had opgezocht voor een romantische film. Die je al eerder zag, maar dat was niet erg. Klaar voor het snotteren. Hoe je enkele keren, die week, gewoon met tranen in je ogen zat te werken. Maar dat lag dan wel aan je rug. Zou dat kunnen, dacht je nog, dat die ochtendmassage zoveel uur later voor een soort naschok zorgde? Alsof de dingen zich eerst moeizaam door je lichaam moesten verplaatsen. Om pas daarna iets te veroorzaken. Je lichaam werkt wel zo, denk je. En of je nu eigenlijk al iets geleerd hebt?

20 mei 2015

Portret van een man


Bijna onmerkbaar word je het boek ingezogen. Het is een boek dat op zachte toon tot je spreekt. Een boek waar je graag in verblijft, en dat je met een beetje spijt ook weer moet verlaten bij het einde. Portret van een man van de Deense auteur Jens Christian Grøndahl wordt in de flaptekst omschreven als een roman over vergankelijkheid. Je zou het ook kunnen omschrijven als een boek over de liefde. Of een boek over een onkenbaar verlangen. Of het verhaal van een man.

Het is alsof je in die omschrijvingen steeds kleiner gaat. Je zou kunnen zeggen dat het hoofdpersonage een redelijk onopvallende man is, met een redelijk ‘gewoon’ leven. Tijdens het lezen vraag je je soms af wat dit boek zo bijzonder maakt. En dan kom je bij het onopvallende uit. Het heeft iets van het onopvallende van de tijd die voorbij gaat, terwijl je erbij stond en toekeek. In een roman lijkt een leven soms doelgerichter dan je het zelf ervaart. Het hoofdpersonage van dit boek drijft door het leven. Het is alsof hij zijn eigen verlangen niet goed begrijpt en enkel van op een afstand kan observeren in de dingen die hem overkomen. Pas bij het einde is het alsof iets onthuld wordt. Iets dat met de tijd te maken heeft.

Als lezer ben je de hele tijd stilletjes aanwezig. Je raakt het boek voorzichtig aan. En soms merk je het nauwelijks, tot je een pagina opnieuw begint te lezen. Hoe mooi, en hoe juist de woorden bij elkaar staan, de zinnen elkaar opvolgen. De constructie van de roman is ook zo. Nooit grillig. Wel behoedzaam. De elementen worden voorzichtig geïntroduceerd, en vallen rustig in elkaar. De toon is melancholisch, met een zacht briesje er doorheen. Misschien zelfs milder dan in vorige romans van de auteur. En nadat je de laatste bladzijde hebt gelezen, denk je: hoe onopvallend en doelloos mijn leven ook is, ik zou willen dat het in zo’n mooie zinnen zou verlopen.

Portret van een man is het verhaal van een niet bij naam genoemde man, op drie momenten van zijn leven. Als een jonge man, aan de rand van de volwassenheid, met nog onbestemde grote dromen. Als een man ergens bijna halfweg, na de scheiding van zijn vrouw, in de routine van een leven dat zich gezet heeft. En als man van zestig, terugkijkend, en tegelijk onbewust klaar voor een bepalende ervaring.

Het leven van de man wordt verteld aan de hand van vrouwen. De vrouwen in zijn leven. Er is zijn moeder, die aan kanker sterft wanneer hij nog jong is. Dat moment, en wat erop volgt, zal in grote mate bepalend zijn voor de positie die hij inneemt tegenover anderen, de rest van zijn leven. Hij heeft dan een vriendin, waarmee hij zal breken. Hij droomt tegelijk van iets groots, en denkt even dat te vinden in het marxisme.

Er is zijn lerares Duits, die iets raakt in hem en naar boven probeert te brengen. Ze zet hem op het spoor van kunst en cultuur en brengt hem zo in een andere wereld. Hij zal uiteindelijk leraar worden, en op die manier proberen de wereld te veranderen, zich nestelend in een middenklassebestaan. Er is de dochter van de lerares. Hij gaat achter haar aan, denkt even dat zij zijn bestemming is. Zij speelt echter een dubbel spel, al blijft er iets hangen. Er zijn nog andere vrouwen in die jonge jaren.

Er is zijn vrouw, met wie hij een dochter krijgt. Later, na de scheiding is er nog een collega, met wie hij een relatie op afstand heeft. Via een leerling uit zijn klas, een jongen uit ex-Joegoslavië, maakt hij ook kennis met de moeder van die jongen.

En ten slotte, als hij als oudere man in Rome rondwandelt, leert hij een heel jonge vrouw kennen. Zij maakt iets in hem los.

Zijn weg loopt uiteindelijk steeds via die vrouwen. Daar is er een verdichting van het leven. De relaties worden met treffende details beschreven. Het hoofdpersonage lijkt soms een toeschouwer van zijn eigen leven. Pas als het voorbij is, merkt hij dat er iets fout ging of beseft hij dat het misschien wel goed was. Al is dat besef dan ook weer niet van die aard dat hij wat voorbij is wil terughalen of alsnog veranderen. De tijd is ondertussen voorbij gegaan. En hij weet, soms onbewust, soms in een flits, dat die of die relatie uiteindelijk niet goed had kunnen aflopen. Op subtiele wijze blijft hij telkens een beetje ontheemd. Er is ergens een niet te benoemen en niet te vatten verlangen dat hij ook niet te actief najaagt. De vrouwenlichamen raken soms lagen in hem die hij niet kende of doen hem inzien dat hij zal moeten vertrekken.

Aan het einde van het boek is het alsof er voor het eerst iets in elkaar klikt. Hij kijkt terug op het leven dat voorbij gegaan is. Op de vrouwen die in zijn leven kwamen, die zijn leven waren. Hij delft in zijn herinneringen. En dan is er die ervaring. Het is alsof iets in hem voor het eerst geraakt wordt, alsof de tijd voor het eerst bezworen wordt.

Voor wie al meer boeken van Grøndahl las, komt het opzet van dit boek waarschijnlijk niet erg verrassend over. Een man die kijkt naar de liefde. Soms toeschouwer van zijn eigen bewegingsloosheid. Soms alleen in staat tot willoos ondergaan. Soms niet in staat tot verbinden. Soms enkel samenvallend met zijn drift. Soms verlangend naar dingen die een verschil zullen maken in de wereld. Soms verlangend naar iemand die hem in zijn eenzaamheid echt nabij kan komen. Soms in de war door complexe vrouwen. Soms zonder woorden voor het eigen onvermogen. Soms onbewust wachtend tot een ander een knoop doorhakt en een beslissing neemt of forceert die zich al langer aandiende. Voor deze auteur is het een soort universeel thema. In Portret van een man is het niet anders. Anders niet, maar wel heel erg goed. Je blijft lezen. En in het ritme van die mooie, bijna onmerkbaar uitgebalanceerde zinnen, met hun mild verdriet en tegelijk ook voorzichtige aanvaarding, is het alsof het gemakkelijker wordt om mee te drijven met het leven. Als je goed kijkt, zie je hoe juist de woorden zijn, telkens weer. En daardoor bijna ongemerkt getroost, lees je met enig gevoel van spijt de laatste bladzijden.