27 januari 2015

Iets met de schouders

Gebeurtenissen.

De trein zit behoorlijk vol. Je gaat op het trapje zitten. Net binnen, daar waar het warm is. Een mevrouw wil naast jou komen zitten. Ze voelt eerst, en legt dan een krant naast je, daar waar ze wil gaan zitten. Ze zegt dat het anders te koud zal zijn. Jij zegt dat ze natuurlijk ook altijd op jouw schoot kan komen zitten. Zij zegt: u weet niet welk onheil u daarmee over u heen zou roepen. Jij zegt: het is maar tot in Leuven hoor. Dat woord onheil is wel mooi, denk je. De mevrouw blijft toch maar op haar krant zitten. Er is nog een glimlach als je uitstapt.

Iemand komt je zeggen: je gedichtje was wel erg mooi dit jaar. Je doet je best om niet te laten zien hoe verlegen je bent.

Lijstjes en lijstjes en lijstjes. Soms neem je je voor om ineens zoveel mogelijk puntjes op je lijstje na elkaar af te werken. Soms had je je dat willen voornemen. Stap voor stap, er blijft nog een enkel lijstje over.

Rare dromen.

Sommige mensen kunnen blijkbaar niet meer dan een enkele zin lezen in een mail. Wat er daarna komt, is te ver, of zoiets.

Iemand heeft de rode draad in je stukjes ontdekt. Het zou de vrouw zijn. Daar kun je mee leven.

Je weet nog altijd niet goed hoe dat moet, hoe jij het zou moeten doen, nieuwjaarsrecepties. (Eigenlijk valt het meestal wel behoorlijk mee, zegt een stem in je. Je gaat toch overal handjes geven en zo, en babbeltjes doen, je komt allerlei dingen te weten, je laat hier en daar de juiste dingen vallen in het gesprek, en dat soort dingen.) (Misschien is het een competentie die je nog verder moet ontwikkelen.)

Je komt de winkel binnen. De mooie mevrouw van de winkel staat ineens achter je, en roept: boe! Een welkomstboe, als het ware. Je geeft haar een welkomstkus terug. Winkelen kan toch fijn zijn.

(Allerlei kanten van je lijf kraken. Iets met de schouders. En met de rest ook, eigenlijk.)

Iets met ogen, en herinneringen.

Je hebt afgesproken met iemand. Je bent er natuurlijk weer veel te vroeg. Je doet je best om soepel en professioneel te staan wachten, alsof je dat zomaar zou kunnen.

Een ontroerend mooie muziekdocumentaire. Over de oude blueszanger. En zijn gitaar. En de vibrato die hij met zijn pols maakt. Je pinkt een traan weg.

(Onheilspellend bericht. Voor een of ander feest in de nabije toekomst. Iemand zegt je dat er eventueel verrassingen zouden kunnen komen. Daar was je niet op voorbereid.)

Een mooi gesprek. Met heel veel mensen en drukte om je heen. Maar het geeft niet, het is goed.

In dat ene kwartiertje, van het station tot thuis, denk je wel een keer of tien, na allerlei kleine dingetjes: wat zijn mensen toch egoïstisch eigenlijk… Wil dat zeggen dat je oud wordt?

Een mevrouw is op zoek naar iemand met dezelfde naam als jij. Je hebt blijkbaar een naamgenoot die in een bepaald bedrijf heeft gewerkt waar jij nooit werkte. Je krijgt een mail van die mevrouw. Je antwoordt dat jij niet die Jan bent. Op zondagavond krijg je een telefoon, van dezelfde mevrouw, zo blijkt. Ze is nog steeds op zoek. Je zegt dat je haar jammer genoeg niet kunt helpen. Je legt haar uit dat jij er ook niet aan kunt doen dat je zo’n banale naam hebt. (Je had ook Sigiswald Vanovernederheembeek kunnen heten, wat gelukkig niet het geval is.) Ze lijkt een beetje teleurgesteld door je antwoord. Je hoopt voor haar dat ze de enige echte Jan zal vinden. Je hoopt voor hen dat het het begin zal worden van een overrompelend romantisch verhaal. (Voor alle zekerheid ga je nog eens door je geheugen, een quickscan, om zeker te zijn dat je wel degelijk nooit in dat bedrijf hebt gewerkt. Quod non.)

Kleine gaten kunnen grote gevolgen hebben. In je broek, boven de rechterbroekzak, zit nog zo’n klein zakje. Misschien moesten de cowboys daar oorspronkelijk hun kleingeld of zo bewaren, je weet het niet. Jij bewaart daar je fietssleuteltjes. Twee fietsen, twee sleuteltjes. De aanwezigheid van die sleuteltjes, en vooral de – onaanvaardbaar! – vaststelling dat broeken kunnen verslijten door diverse vormen van wrijving hebben ervoor gezorgd dat in dat zakje een gaatje is verschenen. En ergens onderweg, op weg naar een nieuwjaarsreceptie – zie je wel, dat je niet de juiste competenties hebt! – moet dat kleine sleuteltje, door de bewegingen van je benen, als het ware uit dat kleine zakje, door dat gaatje gekropen zijn, de wijde wereld in. Je bent gelukkig met de andere fiets, maar toch. Een lichte paniek slaat toe. Je beseft ineens dat je nog een reservesleuteltje hebt, en je weet waar het zou moeten liggen. Je spreekt jezelf toe met rationele argumenten, dat je die fiets al meer dan vijftien jaar hebt, en dat het de eerste keer is dat je een sleuteltje verliest. Dat moet nog meevallen, statistisch gezien. Maar toch. Het besef dat je nu geen reservesleuteltje meer hebt, leidt een dag lang tot een onbehaaglijk gevoel. Imminent danger, of zoiets. Tot je ineens denkt: ja maar Jean, je zou toch kunnen proberen om een reservesleuteltje te laten bijmaken bij de sleutelmaker? Nieuwe twijfel. Zal die niet meteen zeggen: maar mijnheer, zo’n fietssleuteltje, denkt u nu echt dat we zoiets kunnen bijmaken. Na het werk, op weg naar huis, denk je: toch maar eens proberen. Je stapt de winkel binnen, soepel en professioneel. Achteloos haal je het sleuteltje uit je broekzak, alsof het de normaalste sleutelmaakvraag is. En, ja! Even later sta je weer op straat, met een nieuw reservesleuteltje. Je bent intens gelukkig. Of zoiets.

25 januari 2015

Onuitspreekbare woorden

‘Sommige woorden zijn moeilijker dan andere. Moeilijker om uit te spreken, moeilijker om over na te denken, moeilijker om te schrijven.’
‘Kun je er wel over nadenken zonder het woord? Alleen denken over waar dat woord voor staat?’
‘Dat is een goede vraag. Ik weet het eigenlijk niet. Voor mij is het zo, denk ik, dat ik pas kan erkennen dat iets er is, als ik het woord toelaat. Hoe moeilijk ook.’
‘Is dat echt zo? Moeilijke woorden hangen vaak samen met moeilijke gevoelens. En het kan toch zijn dat je wel die gevoelens kunt observeren in jezelf, zonder een woord erbij.’
‘Ik moet even nadenken. Misschien wel ja, je hebt gelijk.’
‘Stel dat ik jou hier en nu zou willen aanraken. Ik weet niet goed wat het woord daarvoor is. Maar dat gevoel kan ik toch zien in mezelf. En als ik er niets mee doe, is het er ook nooit geweest.’
‘Ik ben nog aan het denken over dat erkennen. Moeilijke woorden gebruiken is een vorm van schaamte overwinnen. Zodra het woord er is, ligt het op tafel. De ander kan het woord zien, aanraken, aanvaarden als uitnodiging, of negeren. Maar eens het woord er is, kun je het niet meer zomaar ontkennen.’
‘Zou dat gemakkelijker zijn?’
‘Ja, soms wel. Als er geen woord is, is het er misschien wel niet.’
‘Ik denk dat ik het vaak wel fijn vind dat sommige dingen niet het stadium van het woord bereiken. Het woord kan bedreigender zijn dan het ding waar het voor staat.’
‘In het woord zit wel een element van delen, van iets niet alleen voor jezelf houden. Misschien is het daarom moeilijk.’
‘Ja, dat is zo. Misschien is dat het moeilijke. Als je deelt, stel je je kwetsbaar op. Je neemt het risico van de verbinding, en mogelijk het onbegrip, of de afwijzing of het achterlaten.’
‘Een woord als verlangen is voor mij een van die moeilijke woorden.’
‘Het is een woord dat je nochtans vaak gebruikt.’
‘Vaak? Dat weet ik niet. Ik verplicht mezelf dat woord soms te gebruiken, te schrijven. Het is elke keer weer moeilijk. Het verwart me, heel erg. Maar door het te gebruiken is het soms alsof het er mag zijn, alsof het ook bij mij zou kunnen horen.’
‘Natuurlijk hoort het bij je, waarom niet?’
‘Ik weet het niet. Of ik weet het wel, eigenlijk.’
‘Zou je mij kunnen beschrijven wat het woord verlangen voor jou betekent?’
‘Zou ik het durven? Dat moet ik ook vragen aan mezelf.’
‘En?’
‘Het gemakkelijkste zou zijn de vraag terug te spelen naar jou. Maar dat zou een beetje vals zijn.’
‘Ja, probeer maar tijd te winnen…’
‘Ja, ik denk dat ik het zou kunnen, en durven. Zelfs nu nog. Misschien niet hier en nu, op dit moment.’
‘Ik zou het niet zomaar kunnen, denk ik. Tegelijk zou ik misschien ook minder moeite hebben met wat er voor de woorden komt. Ik zou liever aan deze kant van de woorden blijven. Misschien is het voor jou een vorm van controle, dat het via een woord moet gaan.’
‘Dat is op zich al een woord waar ik schrik van heb, maar misschien heb je wel gelijk. Tegelijk is het stilaan, denk ik, meer een vorm van aanvaarden dan van controle. Zolang mijn overzeese gebieden geen naam hebben, zijn ze misschien wel ergens, maar zijn ze niet van mij, zijn ze niet wie ik ben. Door een woord als verlangen te gebruiken, is het alsof de landkaart verandert. Als er een woord is, kun je er naartoe gaan.’
‘Als er een woord is, kan ik vragen dat je mij meeneemt naar daar, dat ook natuurlijk. Of minstens dat je die plek beschrijft voor mij. Of ik kan je vragen dat net niet te doen. Ik kan je vragen te zwijgen.’
‘Als je zwijgt over iets, nadat je het woord kent, is dat gevaarlijk, denk ik. Dan zou je in elkaar kunnen stuiken.’
‘Het kan ook zijn dat ik jouw beschrijving niet wil horen, omdat ik dan ook naar mijn landschap moet kijken, of zoiets.’
‘Misschien wel ja.’
‘Ik denk dat we stilaan genoeg woorden hebben gebruikt. Het maakt me een beetje bang, te veel woorden op te korte tijd. Zeker als het moeilijke woorden zijn.’
‘Ja, dat begrijp ik. Voor mij is het ook wel zo, eigenlijk.’
‘Zullen we gewoon even kijken, even niets zeggen.’
‘Ja.’

24 januari 2015

Een wees

Achtergelaten wezens. Wezen. Ze laten je verweesd achter. Ontdaan.

Pas na de hereniging heel je een beetje. En zie je meer wezen.

Een tijdje geleden had je nieuwe handschoenen gekocht. Die oude zagen er iets te fors uit. Die nieuwe handschoenen voelden lekker zacht vanbinnen. Bijna alsof iemand je omhulde.

Je koos XL. Er zijn mensen die zeggen dat je grote handen hebt. En die eerste ochtend op weg naar het werk met de nieuwe handschoenen was het toch alsof er iets kraakte, alsof ze nog niet groot genoeg waren.

Je bent niet echt van het vergeetachtige type. Dingen laten liggen ergens, dat overkomt je niet zo vaak.

Maar er was iets – zo zou blijken – met die nieuwe handschoenen. Of toch met een ervan.

Je ging langs bij een dierbare vriendin. Het was een heel bijzonder gesprek. Ineens werden dingen duidelijk in je hoofd. Misschien was je daardoor wat in de war. Later die avond kreeg je een berichtje, dat je ene handschoen bij haar was blijven liggen.

Je ging ze een dag later weer ophalen. Alles was weer bij het oude, en zo zou het blijven.

Tot nog een dag later. Je kwam terug van de markt, ’s morgens vroeg, en stond klaar om te vertrekken naar het werk. En je stelde vast dat een handschoen verdwenen was.

Lichte paniek. En een soort schuldgevoel. Die handschoen zou zomaar ergens liggen. In de koude. Verlaten. Verstoten? Het was onbegonnen werk om het hele traject terug te fietsen om de handschoen te zoeken. In je hoofd zag je de handschoen overreden worden door vieze autobanden. Daarna zou ze opgepikt worden door de vuilnisman of –vrouw. De zwarte gaten die je ziet als je probeert om in een handschoen te kijken, ze zijn warm en veilig. Nu zou de hele handschoen verdwijnen in een of ander echt zwart gat.

In het kader van ‘probeer vertrouwen te hebben in het leven’ zei je nog tegen jezelf: als het zo moet zijn, zal die handschoen nog wel op mijn weg komen.

Beschaamd en verlegen ging je een dag later toch maar nieuwe handschoenen kopen. Dezelfde. Het voelde als verraad. Maar je kon jezelf er toch niet van overtuigen dat koude handen die ene handschoen sneller terug naar jou zou brengen.

Onderweg in de stad bleef je soms even staan bij een eenzame handschoen op de grond. De jouwe lag er nergens bij.

Tot die ene ochtend, twee weken na de feiten. Je stond klaar om weer naar de markt te gaan. En bij de poort van de garage zag je ze ineens liggen: de handschoen. Je kon het nauwelijks geloven, maar ze was het. XL. Je legde ze al meteen in je boodschappentas. Straks zou je ze dan wel naast de andere nog overblijvende handschoen leggen, om te zien of het wel degelijk om de andere hand ging.

En? Ja!

De handschoenen zijn weer verenigd. Het voelde als een vorm van genade.

Daarna liep je opgewekt door de stad, op weg naar het werk. En toen pas viel het je echt op. Op zoveel plaatsen liggen eenzame handschoenen op de grond. Wezen.

Bij elke handschoen stopte je heel even, om te kijken. Waar het kon, legde je ze op een veiliger plekje, dichtbij, een beetje in de hoogte.

En je probeerde je voor te stellen wat voor soort handen er bij die handschoen zouden horen. Werkhanden, streelhanden, troosthanden, eelthanden, verlanghanden, toverhanden, schuwe handen, kookhanden, aarzelhanden, droomhanden, tekenhanden, gitaarhanden, de-weg-kwijthanden, zoekhanden, terugkeerhanden?

Het is een gedachte die tot droefenis aanzet, het besef dat er in een koude nacht, overal verspreid in de stad, wezen liggen. Zoveel mensen die misschien denken dat iets uit hun leven definitief verdween, zonder mogelijkheid tot herstel. Zouden ze ook denken dat die handschoen terug op hun weg zou komen? Zouden ze verweesd ’s nachts tasten in het lege bed naast hen? Zouden sommigen weer verenigd worden met hun als aflijvig gedachte?

Maar dat die ene handschoen weer bij je kwam, het is een klein wonder. Misschien komt het toch nog goed met de wereld. Of toch een heel klein beetje.

20 januari 2015

Iets met een fuga

Die Kunst der Fuge. Hoe naakt kun je zijn? Laat de muziek indikken, en dit is wat er overblijft. Gemakkelijk is het niet. Je wordt niet zomaar in dit huis toegelaten. Er zijn geen wegwijzers. Je krijgt niets cadeau.

Je beweegt door kamers die je niet kent, die zich niet laten kennen. Je kunt alleen kijken. Je kunt patronen zien, maar niet waar ze beginnen, waar ze eindigen. De symmetrie is van een andere orde.

Het is nog te vroeg voor troost. Zo lijkt het. Je kunt niet ontsnappen aan het kijken.

En af en toe, tussendoor, komt het thema zomaar naar je toe. Op sierlijke wijze. Als even een open plek in het bos. Maar de lijnen geven meteen aan: je zult mij niet kennen, niet kunnen vatten.

De tonen waaieren uit elkaar, in spiegels van spiegels van spiegels. Misschien wel een beetje als een zwerm spreeuwen.

Tot de dingen weer uit elkaar beginnen te vallen. Een subtiele deconstructie.

Ze laten elkaar los, en lijken erop te vertrouwen dat ze elkaar weer terug zullen vinden. Ergens.

Alsof je het thema doorgeeft, van hand tot hand. Zoals wanneer je een verhaal fluistert in het oor van iemand, die het weer verder doorvertelt. Het is een ander verhaal dat aankomt, en toch ook niet.

Iemand cirkelt rond een ander. Soms schuiven ze in elkaar, verenigen zich. Soms liggen ze naast elkaar, bekijken elkaars goddelijke lichamen. Soms drijven ze uit elkaar, en merk je pas na een tijd dat ze elkaars bewegingen in het oog houden. Soms kijken ze verlangend naar elkaar, maken kleine pirouettes, raken elkaars huid heel even aan. Soms kijken ze gretig naar elkaar, soms lopen ze van elkaar weg. Soms zetten ze hun veren op, soms verzoenen ze zich met elkaar.

Het komt vaak voor in je dromen. Dat je een huis binnengaat, en dat er geen weg meer terug is. Of alleszins niet dezelfde weg. Als je wilt vertrekken, kom je steeds weer in kamers en gangen die je nog niet zag. Niets herken je nog. Alsof het gebouw ademt, zich telkens opnieuw weer uitvindt.

In de verte hoor je soms het thema waarmee alles begon. Maar je kunt het niet aanraken. Als je het zou willen aanraken, zou alles fout gaan. Je kunt alleen aanvaarden dat je hier bent. Je kunt je alleen uit handen geven.

Een straal  van de zon komt door het bladerdak. Je bent op een plek in het bos die niet zomaar een open plek is. Het is een plaats van bezinning. Waar het warme zonlicht zomaar tot bij jou komt. Heel even. Voor je het goed en wel beseft, is het al voorbij. In een flits zie je iets van het andere.

En je kijkt toe, naar die ander. En je denkt: wat is ze mooi. En je denkt: ik weet niets van haar. Ze glimlacht naar je, en dan is ze weer weg. Nooit zul jij hier zijn, zegt ze. Haar bewegingen worden steeds complexer. Vanzelfsprekend onvatbaar.

Dan is er een soepele herfstwind. Dat ene blad dwarrelt van de boom, en wordt daarna meegenomen. Je blijft het de hele tijd volgen. Hoe het op en neer gaat. Soms even de grond raakt. Soms in een miniwindhoos terechtkomt. En daarna weer de aarde streelt. Laveert tussen onder- en bovenstroom. Om uiteindelijk in iemands handen terecht te komen.

De bewegingen van de dansers die daarna komen, ze zijn ondoordringbaar. Je kijkt en je kijkt. Even denk je dat zij zelf weten waar ze naartoe gaan, welk patroon ze dansen. Daarna weet je het niet meer zo zeker.

Soms denk je: laat me even met rust, laat alles zoals het is, zeg niets meer, ik kan zoveel betekenis niet aan, ik wil leegte. Maar het gaat door, er is geen ontkomen aan.

En tussen twee stukken zou je even iets willen vragen aan iemand: blijf je bij me, blijf je dicht bij me?

Het thema lijkt gehavend, ingedeukt. Misschien was het de wind? Misschien was het de liefde? Langzaam lijkt het zich te herstellen. Misschien is het mogelijk, toch weer je lichaam aan een ander toe te vertrouwen. Misschien zul je niet gekwetst worden.

Naarmate de ene na de andere komt, denk je: dit stopt nooit, dit kan eindeloos doorgaan. Zoals je steeds weer nieuwe verhalen zou kunnen schrijven. Misschien met telkens weer diezelfde woorden, maar als een ander verhaal. Die gedachte leert je iets.

En er is ook de trots: ik laat naar me kijken, ik verontschuldig me niet voor mijn bestaan, dit is het, dit ben ik, wat je ook zegt, het zal me niet kunnen raken.

Als een beeld dat verpulvert, vallen de tonen uit elkaar. Ze verspreiden zich over de grond. Een beetje zoals kwik.

En uiteindelijk is er toch iets als een thuiskomst. Maar het is zoals in die droom. Je zult nooit meer zijn wie je was toen je vertrok. De ander die je al was, ergens, in potentie, die ben je geworden. En ook uit die huid zul je weer verdwijnen.

18 januari 2015

Stukjes die niet zijn geschreven

Het voordeel van een stukje is: je kunt over alles schrijven. Je moet gewoon de woorden wat bij elkaar harken, en er staat iets. Een stukje, of minstens een hoopje woorden. Maar om allerlei redenen zijn er toch ook veel stukjes die niet geschreven zijn. Gêne zal wel een belangrijke reden zijn. De wil om je niet nog belachelijker te maken dan je misschien al was ook. En de hoop dat niet al te veel mensen je een slechte mens zullen vinden. Maar in het kader van je goede voornemen om toch minstens een klein beetje moedig te zijn naar aanleiding van je 50ste verjaardag kan er misschien een sluier gelicht worden van de eindeloze reeks stukjes die niet zijn geschreven, die niet verder kwamen dan een of andere kwab in je hersenen. Of zoiets.

Het relaas van je ontmoeting in de trein met Miley Cyrus. En je poging om vriendelijk te zijn toen je haar vroeg of ze het niet fijn zou vinden om ook foto’s te laten maken waarop ze wel kleren aan heeft. De verbaasde blik waarmee ze je aankeek. De manier waarop ze je vertelde dat je dringend je lichaam moest gaan bevrijden, waarna ze uitstapte. In Erps-Kwerps.

Het onthullen van een groter aantal van je vele afwijkingen. Zoals je picklesverwarring. Je probeert als bewuste consument zoveel mogelijk in de bioshop te kopen. Maar stiekem vind je de pickles van Devos-Lemmens, niet verkrijgbaar in de bioshop, de lekkerste. Na het uittesten van verschillende alternatieven, waarvan sommige niet te vreten, toch een merk van de bioshop gevonden dat een aanvaardbaar potje pickles levert. Toch soms nog stiekem denken aan die andere pickles…

De categorie verlangens. De cadeaubon die je kreeg voor een full body massage, met aangepaste etherische oliën, door iemand die je goed kende. Hoe verlegen je was, hoe fijn je het vond, en hoe verlegen omdat je het fijn vond je was.

De kaart die je kreeg van koningin Fabiola. Ze wenste je iets goddelijks toe. Wat het was, weet je niet meer. Maar er stond wel een dt-fout in die kaart. Maar dat is allemaal vergeven natuurlijk.

Een verslag van die ene rijles met de motor. Na lang zagen had iemand je overtuigd om toch een keer rijles te nemen om te leren rijden met een motor. Zo’n heel grote. Je wist eigenlijk al lang van tevoren dat het niets voor jou zou zijn, maar die man bleef maar aandringen dat je het moest doen. Hoe je zo’n leren pak aan moest doen. Hoe je na een paar rondjes aan de kant ging staan, omdat je bang was van die grote machine. En ook omdat dat leren pak er wel heel lullig uit zag. Hopelijk zijn de foto’s daarvan verdwenen in het universum.

Een verslag van die ene rijles met het paard. (Geen verdere details.)

Een weergave van het gesprek met Penélope Cruz. Dat je haar gsm-nummer hebt, is al lang geweten. Dat je haar regelmatig belt, iets minder. Maar je etentje, in een afgesloten ruimte van een exclusief veggie restaurant bleef tot nu toe een goed bewaard geheim. Het gesprek ging in de diepte, over teleurstellingen in de liefde, over hoe om te gaan met een goddelijk lichaam (dit deel van het gesprek was meer eenrichtingsverkeer) en over Woody Allen. Het valt niet uit te sluiten dat je een groot deel van de avond lichtjes glazig voor je uit keek.

Een overzicht van de mislukkingen in je terrastuin.

Fragmenten uit de liefdesbrieven die je nooit verstuurde. Ze bevinden zich in een aparte doos, goed verborgen in je kast. Het wel versturen van die brieven had de loop van de wereldgeschiedenis een andere wending kunnen geven. Al is die kans bijzonder klein.

Impressies van het bezoek aan het wellnesscentrum. Hoe je je best deed om er in die rode badjas als een man van de wereld uit te zien, en hoe dat niet echt lukte. Ook niet zonder die rode badjas trouwens.

In de entourage van Bob Dylan bestaat er een absolute zwijgplicht. Je kunt dus niets vertellen over die ene keer toen hij zomaar aan je deur stond, en vroeg of hij binnen mocht komen. Zonder een woord te zeggen zat hij in je leeszetel (bijgenaamd den Theo) voor zich uit te staren, een uur lang. Daarna stond hij op, dankte je uitvoerig, en vertrok weer.

Het resultaat van de naailes. Gedreven door de wil tot permanente zelfopvoeding had je je ingeschreven voor de naailes. De bedoeling was om te leren werken met een naaimachine. Je zat daar, omringd door professionele naaimevrouwen, die je met nauwelijks verhulde minachting aankeken. Je plan was een jurkje te maken voor een dochter van een vriendin. Een jurkje met mooie bloemen. Laten we zeggen dat dat plan niet helemaal gelukt is. Je povere prestatie is nog steeds een running joke bij de naaimevrouwen.

Het beschrijven van al die andere mooie dromen. Af en toe duikt er wel eens een droom op in een van je stukjes, meestal in voldoende onherkenbare vorm. Maar al die andere mooie dromen, die zijn aan de andere kant van de woorden gebleven. Je kunt ze alleen zien in je hoofd. (Sommige van die dromen zijn in real life door het inzetten van de juiste charmetechnieken nog wel te ontfutselen. Maar dat is voor de specialisten.)

17 januari 2015

Waar ben je

Soms val je met jezelf samen. Soms val je uit elkaar. Soms ben je nergens.

Na een rusteloze halfslaap weer wakker schieten. Het was alsof je heen en weer schoof tussen varianten van wat ook een nachtmerrie zou kunnen zijn. Een lichaam in een ander tempo, een andere plek. En niet weten waar te beginnen.

De ander aankijken. Ergens de rust voelen dat je zult zeggen wat je wou zeggen. Merken hoe je op een plek bent waar de lucht uitklaart. Je zou bijna de woorden kunnen zijn.

Te moe zijn om de woorden alleen maar aan te raken. Er zit een lichaam tussen hier en daar. Een lijn onderbroken.

Lichtjes op je hoede. Niet weten of je die andere persoon helemaal kunt vertrouwen. Sommige stukken van je lichaam worden koud.

Ze zegt iets. Het zijn de juiste woorden. Even ben je waar je zo graag wilde zijn.

De pijn verkrampt je. Je zou ze af willen kunnen leggen. Ernaar kijken. Vriendelijk blijven. Maar gewoon vertrekken. Zonder. Zo werkt het niet, jammer.

Uitgestelde onrust, na een vergadering. Dingen stromen door je hoofd. Je kunt je niet concentreren op het verhaal op de televisie. Je schuift weg in een soort slaapgat. Iets later in bed ben je klaarwakker. Het lijf gaat alle richtingen uit. Je bent nergens.

Je komt een vriendin tegen in de winkel. En ineens ben je daar, en alleen maar daar. Je zou alle tijd kunnen hebben.

Het is een heel eind naar de plaats waar je gaat vergaderen. En het is alsof je weet: nu ga ik te voet door de stad. Je wilt dat ritme. En dat het je overneemt. Je weet dat je op die manier anders zult aankomen, daar waar je moet zijn. Naarmate je langer stapt, voegen de stukken zich weer bij je.

In een discussie over een onderwerp dat je heel erg raakt. Je kijkt van op een afstand naar jezelf, naar de woorden die stromen. Het is alsof alles versmalt tot die woorden. Later adem je weer breder.

Onderweg. Naar huis. Beelden nemen het over in je hoofd. Waar komen ze ineens vandaan? Handen strelen elke plek van wie je zou kunnen zijn. Tot het smeltpunt is bereikt. Misschien wandelen die beelden steeds met je mee, ergens in je buurt. Misschien kunnen ze je ineens bezoeken, op een onbewaakt moment.

De radio springt aan. Je zou dus moeten opstaan. Eigenlijk wil je niet. Eigenlijk wil je blijven, in dit hier. Tot je geheeld bent.

Je bent onderweg. In die richting. Maar je zou liever niet onderweg zijn. Liever zou je het trage ritme volgen dat normaal hoort bij deze dag. Liever zou je tijd verliezen. Iets van jou is ginder, niet hier.

Het beeld in de spiegel lijkt even uit elkaar te vallen in fragmenten. In een flits.

Thuiskomen, na een lange dag. Je sluit de deur. Je staat nog even daar, in het donker. Heel even blijf je staan. Voor je je jas uitdoet, voor je je schoenen uittrekt. In dat ene moment ben je alleen maar.

Verlangen naar een verhaal. Een verhaal dat je helemaal zou overnemen. Je zou vergeten dat je iets te vergeten hebt.

In je nek en je schouders kraken allerlei dingen. Soms weet je niet of er iets weggaat dat misschien wel niet meer terug zou kunnen komen.

Je ziet het filmpje van de oude zanger. Je wou het al langer zien. Het concert voor één persoon. Je ziet de man midden in de zaal zitten. De oude zanger komt het podium op, gaat aan de piano zitten, en begint te zingen. Tintels onder je huid. Als een terugkeer.

En soms zijn de woorden al genoeg. Om terug te keren.

15 januari 2015

Het nieuwe dekentje

Het ligt lekker. Het nieuwe dekentje. Of beter: onder het nieuwe dekentje. Helemaal omringd door warmte. Bijna alsof je niet alleen bent.

Een bijzonder concert. Eerst de jongens met de mandolines. Zittend. Daarna de jongens met de banjo’s. Staand en sierlijk bewegend. Daar waar je op dat moment bent, daar ben je graag. In die woorden.

Je vertelt een verhaal aan een dierbare vriendin. Het is al laat, maar het geeft niet. Al na twee woorden is het alsof je niets meer moet uitleggen. Het was een week van bijzondere gesprekken. En telkens dacht je: de woorden doen ertoe. Ze maakten je anders.

Voor je weer moet vertrekken naar een andere stad wil je toch nog even eerst naar huis. Al is het maar voor een half uurtje. Om daar te zijn, en weer van daar te vertrekken.

De mooie vrouw tegenover je in de trein. Ze glimlacht naar je, en lijkt er zelf van te schrikken.

In het zaaltje, bij de boekvoorstelling. De filosoof op het podium spreekt vol mededogen over die andere man, die ook op de cover van het boek staat. Het ontroert je. Een vraag in het gesprek doet je ineens iets inzien, iets over de politiek, en iets over de vriendschap. Misschien komt het wel in je brief.

In de trein lees je verder in het boek met de brieven. Dicht bij brieven zijn, het maakt je warm.

Thuiskomen. Het dekentje ligt er nog. Het wacht op je.

Doorheen de volgende dag. Flitsen van een verlangen.

Wat je die avond te doen staat, bevalt je niet helemaal. Maar je neemt jezelf voor het goed te doen.

Later denk je aan wat een vriendin je ooit zei. Iets over het graan. Soms zachtjes gaan liggen.

Je lichaam heeft nog veel tijd nodig. Alles gaat nog, in herhaling, door je heen. Niet kunnen slapen. Wachten. In je hoofd kijken naar mensen die je graag ziet. Voelen hoe je dichter bij een plek komt waar je wilt zijn.

Je weet niet wat de slaap met je zou kunnen doen. Al kun je het vermoeden. Je denkt terug aan een droom van vorige week, hoe die onder je huid bleef bewegen.

Een ochtend met veel wind. Die lange sjaal probeert aan jou te ontsnappen.

Je ligt op de tafel. De mevrouw masseert je rug en je nek. Het doet goed, het zou langer mogen duren, denk je stiekem. Niemand hoort het.


De mevrouw die net voor je staat te wachten om uit de trein te stappen. Ze is even groot als jij bent. Of misschien net iets kleiner, haar hakken zijn er ook nog. Hoe fijn het is, dat ze zo groot is. Je zou niet kunnen zeggen waarom, maar je stapt uit met een brede glimlach en blijft nog even achter haar aan lopen.

Ergens midden in de dag, in een moment van onoplettendheid, is het alsof je de scheuren ziet in je landschap. De beelden en de woorden die door je heen gaan, ze zouden iets kunnen helen.

Je loopt door de regen, op weg naar je afspraak. Iets is licht in je, al weet je niet waar.

Tijdens het gesprek denk je: dit is goed.

Terug op weg naar huis. Met een zachte tred, voorzichtig de aarde raken. Je denkt aan iemand. Je zou nu veel zeggen, waarschijnlijk. Maar ze is er niet nu, de woorden blijven ongezegd.

Die auto rijdt veel sneller dan je dacht, je bent net op tijd het zebrapad over, een fietser een beetje verder is net op tijd opzij. En je wou alleen traag. Heel traag.

Je speelt met een zin in je hoofd. Het lijkt spannend, die woorden zomaar te kunnen zeggen in je hoofd. Ze bewegen tussen het ritme van je stappen.

Flitsen.

En denken aan een dekentje. Je zou willen verdwijnen. In iets.

Tot er weer een volgende dag is.

11 januari 2015

Aan deze kant

‘Aan deze kant van het raam is het warm, en droog.’
‘Ja. We zaten hier vroeger ook vaak, weet je dat nog?’
‘Ja, natuurlijk.’
‘Ik had net nog mijn dochter aan de lijn. Ze is nu bijna drie maand ver. Alles gaat al bij al goed. Al is ze wel bang.’
‘Ik zou het ook zijn, denk ik. Zeker als het je eerste kindje is. Ik zou denken dat ik het niet zou kunnen, dat ik een slechte moeder zou worden, en dat soort dingen.’
‘Bij de eerste had ik het ook wel een beetje, maar niet zoals zij, denk ik toch. Het is raar, de herinneringen aan dingen die pijn deden of moeilijk waren, die schuiven precies ver weg in je hoofd.’
‘Misschien is dat wel goed.’
‘Misschien wel. Is er iets? Waar denk je aan?’
‘Ik dacht aan die ene keer, toen we aan zee waren, en er zoveel wind was. Je kon bijna tegen de wind leunen. Ik weet niet waarom ik daar nu aan denk.’
‘Is het mooi, in je hoofd, die herinnering?’
‘Ja. Want na de wind kwam die bank waar we zaten, achter dat muurtje, uit de wind. We hebben toen veel gezegd tegen elkaar. Daarna waren de dingen anders.’
‘Ja, dat is zo. Ik zie het weer voor me.’
‘Het was stil op de trein terug naar huis. De dingen waren gezegd. De stilte was genoeg.’
‘Ik wou het niet zeggen toen, maar ik was bang je te verliezen.’
‘Misschien had je dat wel moeten zeggen.’
‘Misschien.’
‘Het is raar, enkele dagen geleden. Het was al laat. Net voor ik zou gaan slapen. Ik zat in de zetel, en ineens begon ik te wenen. Alsof alles zat te wachten.’
‘Oei. En was het onbestemd? Of had je een beeld of woorden in je hoofd?’
‘Er was een zin. Het was alsof ik die zin voor me kon zien. En ik moest kiezen. Ofwel liet ik die zin daar. Ofwel haalde ik hem naar me toe, en moest ik de woorden zeggen.’
‘En heb je dat gedaan?’
‘Ja. De zin was: ik wil niet meer vluchten, het is tijd.’
‘Mooie zin, voor jou. Hij past bij je, en hij klopt.’
‘Misschien wel. Het was ook een moeilijke zin. Het voelde als een last die van mijn schouders viel, hoewel het ook veel pijn deed.’
‘Het ontroert me nog altijd, hoe jij dat doet. Ik voelde al iets bij je, de voorbije weken. Dan voel ik hoe je je door de dingen worstelt. Hoe het blijft malen in je hoofd, tot het weer gaat liggen. Een beetje anders dan voorheen.’
‘Jij ziet dat, zo’n dingen. Dat is zo mooi. Daarom zal ik altijd van je blijven houden. En nog voor veel andere dingen ook natuurlijk, maar dat weet je wel.’
‘Ja, dat weet ik.’
‘Je ziet er een beetje verdrietig uit. Is er iets?’
‘Ik weet het eigenlijk niet zo goed, wat er is, als er al iets is. Het is al enkele dagen, ergens in mijn achterhoofd.’
‘En kun je het op een of andere manier omschrijven?’
‘Het voelt een beetje als iets onvervulds. Een lichte onrust. Een gevoel van dingen die voorbij zijn gegaan, dingen die niet gezegd zijn, niet gedaan.’
‘En zou het dan te laat zijn?’
‘Zo voelt het wel een beetje. Maar het gaat altijd wel weer over, dat gevoel.’
‘Soms denk ik dat dat niet zo is, dat alles overgaat.’
‘Misschien heb je wel gelijk.’
‘Ik dacht nog de voorbije dagen, dat een van de moeilijkste dingen – voor mij toch – is te beseffen dat andere mensen ook echt anders kunnen zijn. Je probeert altijd het goede te zien in een ander, probeert altijd te begrijpen, en zo geef je jezelf ook een beetje de schuld. En uiteindelijk moet je vaststellen dat sommige andere mensen echt niet zijn zoals jij bent. Dat ze misschien wel slechte bedoelingen kunnen hebben, om maar iets te zeggen. En dat besef maakt me triest, en dat gaat niet over.’
‘Ze zeggen dan altijd dat je dat moet loslaten. Maar sommigen zijn daar beter in dan anderen, denk ik.’
‘Ja, dat is zo. Wil je nog een koffie?’
‘Even denken. Ja, doe maar. Zullen we ook zo’n lekker dingetje erbij nemen?’

07 januari 2015

Brokstukken


Soms zie je de dingen ineens.

Een gesprek met een dierbare vriendin. En het is alsof de stukken ineens in elkaar passen, als een puzzel. Je schrikt ervan.

Soms denk je: ik zou dat of dat willen zeggen, willen kunnen zeggen. Alsof je rond een tafel loopt, niet goed wetend aan welke kant je moet beginnen. En terwijl je het dan toch zegt, denk je: ja, dit is het.

En soms, na het zien, is het alsof je een beetje iemand anders bent, en tegelijk net niet. Of zoiets.

Soms is het alsof dat zien al heel lang stond te wachten. In de wachtkamer.

En je denkt aan toen, zo lang geleden, toen het ook zo was. En je denkt aan je vader, en je schrikt een beetje van een gelijkenis.

Het is anders thuiskomen.

Je vindt een bericht dat je heel gelukkig maakt, en een beetje verlegen. Je zou iets willen zeggen, maar doet het toch maar niet.

Na een ingewikkelde droom wakker schrikken. En daarna lang wakker liggen. Je moet gewoon wachten.

Dingen zien kan je soms ook een beetje verdrietig maken. En bevrijd, voor je het weet.

En al die dingen zouden in een brief moeten. De woorden moeten zich nog zetten. Dat komt wel.

Het is druk in de trein. Je voelt je groot en breed.

De oefening van elke ochtend. Netjes wachten tot het licht op rood springt, en kijken hoe alle anderen je voorbij lopen. Tot er iemand even twijfelt, heel even maar. Je glimlacht.

Je voelt de korte nacht in je huid. Je stapt stevig door.

Het is alsof je stoel minder goed zit dan anders. Of is je lijf meer gedeukt?

Het schokkende nieuws. Het maakt je stil.

(Met enige verbijstering merk je hoe zoveel mensen zelfs al binnen enkele minuten allerlei grote analyses en beschouwingen kunnen maken. Kunnen we niet gewoon even zwijgen of zo, denk je. Uit respect voor de doden.)

De treinconducteur is de joligste thuis. Mensen glimlachen voorzichtig. Nog een nadeel van die geweldig grote hoofdtelefoons, je hoort niet wanneer er een glimlach passeert. Zomaar.

De mevrouw naast je zit erg breed. Ze wil alle ruimte om ook nog op haar laptop bezig te kunnen zijn. Jij wilt kleiner zijn, en alleen maar de boekenbijlage lezen. Het lukt je niet helemaal je goed te concentreren.

Je moet terugdenken aan dat woord dat je zou willen zijn: doorwaadbaar.

De mevrouw die aan de kassa haar boodschappen staat in te laden vertelt allerlei verhalen. Andere mensen beginnen zenuwachtig te schuifelen. Je kijkt naar diverse smaken chocolade, dat helpt ook.

En weer thuiskomen. Je hoopt op een stille avond.

Die ene tekst die je nog moet maken ligt als een blok tussen jou en de plek waar je zou willen zijn in je hoofd. Je hoopt dat je er snel voorbij zult zijn.

Iets doet een beetje pijn.

En daarna zijn er de woorden waar je wel naar verlangde. Je voelt het aan je huid.

04 januari 2015

Goede voornemens

Stel je voor dat een mens zich slechte voornemens zou maken.

Niet steeds proberen de tube tandpasta tot de laatste gram uit te persen.

Niet steeds proberen de deur in de gang zo stil mogelijk te sluiten, om zeker niemand wakker te maken.

Niet steeds zorgvuldig de agenda in het oog houden om zeker geen enkele verjaardag te vergeten. En ook niet meer lang vooraf prospectie gaan doen in de boekenwinkel voor het geschikte cadeau.

Toch maar niet proberen die kaneelrolletjes te maken die je al zo lang beloofde aan een vriendin.

Toch niet stiekem gaan zitten kleuren in die kleurboeken voor volwassenen die je voor de kerst kreeg van je moeder.

Niet aftellen tot de nieuwe plaat van Bob Dylan uitkomt, enkele dagen voor je verjaardag.

Je niet voornemen om meer brieven te schrijven aan enkele dierbare vriendinnen.

Niet steeds vriendelijk glimlachen als die mevrouw in de winkel, stilaan lichtjes blozend, weer zegt dat ze weer vergeten is dat je brood niet gesneden moet worden.

Niet verbergen dat je nog altijd helemaal niets begrijpt van de achterliggende verhaallijn van Game of Thrones (wie nu eigenlijk van wie familie is, wie nu eigenlijk wie de kop heeft afgekapt, en wie het allemaal met wie heeft gedaan, dat soort dingen…). (Of is dat een goed voornemen?)

Niet die twee repen overheerlijke chocolade van Melissa naast je bureau laten liggen, en er elke dag naar kijken, in het kader van het uitstel van het genot, een van jouw kerncompetenties.

Niet verder oefenen in Das Wohltemperierte Klavier, en dus definitief opgeven dat je al die stukken zult kunnen spelen tegen je pensioen. (Gelukkig moeten we allemaal langer werken, dat geeft al wat marge…)

Niet dromen van mooie mensen. Voorkomen dus dat die ongevraagd je dromen komen binnenwandelen. (Niet dromen van lelijke mensen, is dat dan een goed voornemen? Het leven is ingewikkeld.)

Je niet voornemen om je minder voor jezelf te verontschuldigen.

Niet meer proberen te begrijpen waarom sommige dingen gebeuren in je leven. (Is ook een randgeval, qua goed of slecht.)

Als iemand je vraagt of dat boek er ooit nog komt, resoluut zeggen dat het er nooit zal komen, in plaats van telkens weer in de verwarring schieten, en zeker in plaats van: er gewoon aan beginnen.

Je definitief niet meer voornemen om toch eens de Divina Commedia helemaal te lezen. (Net als 10.000 andere klassiekers die je nog moet lezen…)

Geen nieuwe liedjes meer leren voor op de gitaar.

Geen spannende dingen doen, zelfs niet in je hoofd.

Geen gerechten verzinnen waar je die mooie fles balsamico voor zou kunnen gebruiken die je kreeg op oudjaar.

Niet meer schrikken van oude foto’s waar je op staat. (Of wel schrikken, als slecht voornemen dan? Het leven is ingewikkeld, bis.)

Niet meer, soms op een duistere zondagnamiddag stiekem denken: stel je voor dat ik nu ineens een bericht of telefoon van die of die kreeg?

Niet die ene  vraag stellen.

Niet al weken van tevoren zenuwachtig zijn voor wat je gaat koken voor de vriendinnen voor je verjaardag. (Maar is het dan wel goed om er niet lang van tevoren aan te denken? Of is het goed om niet zenuwachtig te zijn, maar er wel lang van tevoren aan te denken? Het leven is nog steeds ingewikkeld, en al die zinnen met niet in zijn dat ook…)

03 januari 2015

Mettertijd




Een nieuw boek van Ton Lemaire, het voelt steeds aan als een vertrouwde plek, waar je naartoe kunt gaan. Je voelt in zijn teksten steeds opnieuw die behoedzame rusteloosheid, die verwonderende verontwaardiging, die aarzelende twijfel over de moderniteit (waardoor hij de moderniteit alleen maar een dienst bewijst). Na het lezen van Mettertijd, zijn nieuwe boek met ‘dertig miniaturen’ besef je dat Lemaire in zekere zin zelf geworden is wat hij zoekt: een plek. De korte stukjes in dit boek gaan allemaal op een of andere manier over tijd en ruimte, over wat de (moderne) tijd met de ruimte doet, over wat er verloren gaat in het rusteloze najagen van een toekomst, alsof er geen verleden is.

Het zijn stukjes over allerlei onderwerpen: bomen, bossen, velden, verlaten kastelen, onbewoonde eilanden, vondsten uit een tijd lang geleden, Amazonië, Weimar, Buchenwald, … Voor wie al eerder dingen las van Lemaire komen ze niet als totaal nieuw over. En toch ook een beetje wel. Oneerbiedig zou je kunnen zeggen dat de stukjes een ‘format’ volgen. Een herinnering aan een bepaalde plek wordt uitgewerkt, in de bekende lichte maar tegelijk ernstige toon die Lemaire eigen is. De meeste stukjes eindigen op een korte beschouwing, en die heeft meestal met de tijd te maken. Regelmatig hoor je Lemaire iets zeggen als: ik ga niet meer terug, ik wil niet weten hoe het nu is.

Die korte stukjes zijn telkens uitwerkingen van elementen die in zijn andere teksten als een soort anekdote zijn. In zijn langere cultuurfilosofische beschouwingen in andere boeken vind je regelmatig verwijzingen, naar bv. de manier waarop hij als kind de natuur en het landschap beleefde en vooral naar de wijze waarop de teloorgang ervan voor een soort definitieve breuk zorgde in zijn hoofd. Zo kun je merken hoe die zoekende overwegingen ‘geaard’ zijn in persoonlijke ervaringen. In dit boekje is het in zekere zin omgekeerd. De anekdotes zijn zelf het onderwerp geworden, en de omvattende beschouwing komt pas op het einde. Het is niet dat je in al die verhalen nieuwe thema’s leert kennen, maar wel een nieuwe Ton Lemaire, als je dat zo onbeschaamd zou mogen zeggen. Je ziet hem de hele tijd ook als een nieuwsgierige jongen vol verwondering door de wereld lopen. De verhalen over liften door Europa of de spannende tocht door het leegstaande kasteel voegen facetten toe (en zorgen ook regelmatig voor een glimlach). Lemaire worstelt met gewichtige thema’s, in alle ernst, maar doet dat met fluwelen handschoenen. En in deze stukjes zie je ineens ook een man die licht en vol verwondering door de ruimte beweegt.

Het format van de miniaturen heeft ook beperkingen. Soms is het alsof er iets te zichtbaar naar steeds dezelfde conclusie wordt toe geschreven. Soms voel je de grenzen van een taal die af en toe wat archaïsch is geworden. Maar soms voel je vooral de eenzaamheid onder de verwondering. En soms voel je ook hoe de auteur via de woorden het gewicht van op hem drukkende vaststellingen probeert te verlichten.

Als het boek tot het einde gewoon uit dertig gelijkaardige stukjes zou bestaan, zou er iets niet kloppen, denk je als lezer, terwijl je de laatste stukjes nadert. En naar het einde verandert het dan ineens, waardoor alle stukjes die eraan voorafgingen een andere kleur krijgen. De ‘laatste lente’ komt in het verhaal. Lemaire vraagt zich af of de lente die hij beschrijft misschien zijn laatste lente zal worden. De eindigheid schuift dichterbij, terwijl “de lust om te leven nog intact is”. De verhalen die daarvoor kwamen, uitgestalde herinneringen van een leven, worden bijna een soort testament, een preventief testament, voor het geval dat.

In het laatste stukje “in het voorbijgaan” maakt Lemaire dan de inhoudelijke synthese. De hedendaagse mens is een ‘homo mobilis’ geworden, “een beweeglijke mens, steeds onderweg, een halve nomade, met weinig bindingen meer aan plaatsen en plekken”. Het voorbijgaan, daarover gaat het in de verschillende stukjes. Enerzijds hoe de dingen voorbijgaan, anderzijds hoe we aan dingen voorbij gaan. Het moderne denken, met zijn blik op de toekomst en zijn rusteloze eindeloze versnelling, zorgt voor ‘plaatsloosheid’. Lemaire heeft echter veel behoefte aan plekken die de tijd in zich dragen en koesteren, en zulke plekken heeft hij laten zien in zijn miniaturen. Dankzij de middelen van de moderne techniek kan hij die plekken overal ter wereld gaan bezoeken, om daar dan vast te stellen dat ze het verdwijnen in zich hebben. Die vaststelling is symptomatisch voor het hele denken van Lemaire, een zorgvuldige evenwichtsoefening boven de paradoxen van de moderniteit.

Als lezer vraag je je, met een beetje angst, soms af of dit het laatste boek is van Ton Lemaire. Tegelijk is er een besef dat zijn teksten in zekere zin zelf een plek in het landschap geworden zijn. Een plek die geworteld is, niet zomaar kan verdwijnen in de algehele versnelling, en je ook telkens tot verwondering brengt. Met een zoete weerbarstigheid, en de zachte toets van de zoekende nuance. Laten we hopen dat er nog veel boeken mogen volgen.

02 januari 2015

De mist vriest aan

Ergens in de nacht. Het nieuwe jaar is er nog niet zo lang. Je fietst weer naar huis. Niet te snel. De mist vriest aan. Behoedzaam de gladde plekken vermijdend.

Dankbaar, en een beetje verlegen. Je mocht de avond doorbrengen met fijne mensen.

Het maakt je een beetje klein. Het lijkt alsof het al een eeuwigheid is. Verhalen van hoe het toen was, die ene keer, en die andere keer.

En andere mensen waren ook in je hoofd. Ze kwamen en gingen, als golven op het strand. De jaren en de mensen, ze vloeiden in elkaar over. Zo was het goed.

Misschien ben je wel als het strand, aangeraakt door verhalen.

Het is niet veranderd. Verhalen, eens ze bij je binnen zijn, gaan ze een hele tijd heen en weer. Tot ze zich neerleggen. Als een bedding.

Je kunt ze niet sturen. Je kunt alleen kijken. Hoe alles beweegt. De tijd die nodig is.

Voorzichtig koken, dat had je gedaan. Met tragere bewegingen. Daar koken, het is altijd een beetje anders. Als een soort thuiskomen. En elke keer opnieuw ben je weer verrast.

Ergens onderweg staat een bord. Met fel gekleurde cijfers geeft het aan hoe koud het is. Het voelt kouder, denk je.

En je weet al, als je straks thuis zult zijn, zal je lichaam nog veel tijd nodig hebben om het thuisritme terug te vinden. Het is gewoon wachten. De tijd die het vraagt.

Je laat het voorbije jaar achter in de nacht. Heb je iets geleerd uit wat voorbij is? Was het falen anders? Was je mild genoeg? Ben je iets dichter gekomen bij waar je wilde zijn?

Er is iets aan het veranderen, denk je. Je kunt het nog niet aanraken in woorden.

Die helling, ze lijkt soms als een proef, op de terugweg. Daar moet je telkens kiezen, om verder te rijden.

De dingen die zich aandienen voor het nieuwe jaar. Ze gaan door je hoofd. Dat ene beeld, alsof je al kunt zien hoe het zal zijn, het heeft zich sneller genesteld dan je had verwacht. Eigenlijk kijk je er al naar uit. En net daarom ben je ook een beetje bang.

De afdaling. Je gaat trager dan anders. Je nadert je bestemming voorzichtig.

En wat je je voorneemt, voor het nieuwe jaar. Dat wat je van plan bent niet meer, of niet meer zo vaak, te zullen doen.

Je weet nog hoe het was, vorig jaar, op deze plek. Hoe je je toen voelde. Het is anders nu.

Je staat voor de poort. Je zoekt rustig de sleutel. De poort schuift langzaam open.

Dat kleine laatste stukje is altijd goed voor veel beelden.

Je hangt de fiets aan de haak. Je loopt de trap op. Je opent de deur. De kamer is blij dat je er weer bent, je voelt het.

Nog even onder het dekentje. Al een deel van het wachten. Je voelt de warme gloed over je heen komen.

Je bent aan de andere kant van iets, denk je. En het is niet alleen het nieuwe jaar.

Je dooft de lichten, en buigt nog even voor de dag, en ook de nacht eigenlijk. Even later in bed. De kamer is rustig. Buiten lopen nog enkele mensen voorbij, niet veel.

Je wacht. Je kijkt naar de beelden, je kijkt naar je lichaam.

Het is goed.

En de rest komt straks wel, als het weer licht is. En je alleen door de dag kan schuiven.

01 januari 2015

Wens 2015



Misschien is er een plek, zei je
Waar we dicht bij de zee kunnen zijn
Waar de sporen traag zijn
En het blijven begint

Misschien is er geen verweer, zei je
En kun je enkel zijn als de oever
Kijkend naar het water
Je eigen niemandsland

Misschien is er wel tijd, zei je
Om de vlucht te verlaten
En het zand te voelen, ijs geweest
Een vermoeden van bestemming

jan