28 december 2014

Een klein beetje wel

Koud? Een klein beetje wel.

De stad in, op weg naar het station. Overal lopen mensen, mensen die gaan lopen, of aan het lopen zijn. Mensen komen op de fiets voorbij, in strakke pakjes, die erop wijzen dat ze dus ook gaan lopen. Ze zijn waarschijnlijk beter af dan de mannetjes, stevig ingepakt, met ook nog van die fel gele kleurtjes, die het loopverkeer moeten regelen.

In de grote wachtzaal in het station is het druk. Mensen stellen de perrons zo lang mogelijk uit. Ze wringen zich naast elkaar op de bankjes. Je probeert rechtop staand een stukje te lezen in je boek. Suboptimaal, qua leeservaring. Hopelijk staat de trein er al, zodat je daar binnen kunt wachten op het vertrek.

De treinmeneer roept om: ‘welkom in deze verwarmde trein’. Goed idee.

Mensen in de trein die op weg zijn naar de luchthaven zien er om een of andere reden anders uit dan zowat alle andere reizigers. Ze bewegen anders, maken een ander soort lawaai.

Aangekomen. De vriendin met wie je hebt afgesproken staat je al op te wachten in de gang. Die gang is onovertroffen qua trekgat. Ook qua ongezelligheid overigens.

De wind is toch een beetje van het koude type. Met een trui en stevige jas lijkt het toch zo alsof je rug koud heeft. Je probeert tijdens het stappen iets meer met je armen te zwieren, alsof dat zou helpen.

Na wat zoeken vinden jullie een gezellige koffiebar. Aangename plek, fijne mensen. Maar het lijkt wel niet echt verpletterend warm, om het vriendelijk te zeggen. Als na een tijdje een van de andere gasten heel voorzichtig vraagt of de verwarming misschien op zou kunnen, of gewoon een beetje hoger, ontstaat er een kleine volkstoeloop rondom de thermostaat. Allerlei nuttige raadgevingen bewegen door de ruimte. Er wordt geduwd op allerlei knopjes. Vanaf nu is het een kwestie van geloof en vertrouwen. Ongeveer een half uur later merk je aan het verwarmingselement net naast je dat er sprake is van enige opwarming. De meisjes drie tafeltjes verder slaken een warmtegilletje. Het komt nog goed.

Weer buiten blijkt het daar niet echt warmer geworden te zijn. Had iemand dat dan beloofd misschien?

Er zit weer een lading luchthavenmensen in de trein.

Het is toch wel tijd dat je je geraniums binnen gaat zetten, denk je onderweg.

Het huis nog een beetje opruimen, en heel even onder je superwarme nieuwe dekentje. Een stuk van een lichtjes voorspelbare romantische film die je al enkele keren zag.

Je bezoek arriveert. Twee kleine meisjes lopen het huis binnen. De grote dozen worden de kamer binnengereden. Even later zitten drie meisjes, twee kleine en een mevrouwmeisje geconcentreerd bezig in de drie kleurboeken die je voor kerstmis kreeg. Officieel zijn het kleurboeken voor volwassenen. De patronen in de boeken kunnen blijkbaar aanleiding geven tot lichte duizeligheid. Resultaten worden vergeleken.

Er ontstaan ook tekeningen met draken. En kleine meisjes, die weglopen, of draken te lijf gaan.

De kaaskroketjes zijn een klein beetje anders dan de vorige keer. Ze scoren wel goed.

De papegaai uit de doos met de knuffels doet wat papegaaien doen. Doet wat papegaaien doen.

Twee kleine meisjes willen schuiven op het ijs.

Het huis weer aan kant, papegaaien in de doos. (In de doos hoor je: papegaaien in de doos.)

Buiten is het koud. Een klein beetje wel. Straks schuif je onder het warme dekentje. (Voor de laatste twee afleveringen van de serie die je zag, in het kader van het vakantiegevoel.)

Omtrekkende bewegingen

Een gesprek met een dierbare vriendin. Je stottert en stamelt, verlegen. Je wist dat je het aan iemand moest vragen, om je over een drempel te helpen. Je wachtte al te lang, misschien, of ook niet. De dingen komen wanneer ze moeten komen, het is niet anders. Weinigen zouden het begrijpen, het geeft niet. Niet meer.

Het moeilijkste stukje om te vertellen. En je had het je voorgenomen, om niet te wenen. Het is goed dat het anders uitdraait.

Het verhaal van het ijs. En hoe die woorden terugkwamen. En andere verhalen. Over de liefde.

Tussendoor denk je aan voornemens. Of inzichten die zich geruisloos aandienen. En de tijd zullen vragen die nodig is.

Sommige woorden wegen. Ze zijn moeilijk om uit te spreken. Ze horen bij je. En misschien hoeft dat niet meer.

En iemand zei het je. Je hoeft het je niet meer af te vragen. Het mag. Zou dat zo zijn?

En soms zie je ze, de dingen die je zult achterlaten. Voor ze je opeten.

Ze zeggen het je. Zij die je zien.

Tussendoor denk je aan een vader, en een grootvader. Je lijkt op hen.

Ooit heeft de vlucht zich in je genesteld.

Door de stad fietsen. De natte sneeuw komt door je handschoenen. En je glimlacht. Het was alsof je aan de andere kant van je huid wou zijn, en daar ben je nu. Terug een beetje thuis.

Misschien is alles er al.

Iets verandert. Je zei het een tijdje geleden aan iemand. Je kon het niet uitleggen.

En ook tussendoor. Dat je niet goed bent in teleurstelling. Het doet je steeds meer verdriet dan je zou willen. Anderen, van wie je hoopte dat. En toch denken dat jij het zelf. Soms moet dat niet meer. Misschien.

Over een drempel dus. Het lijkt ineens binnen handbereik, dat wat je wilde. Dat wat je ook beangstigde. Je weet dat het goed zal zijn voor jou. En plots zou het zomaar kunnen.

En later, weer, bij een partita, tranen. Warme.

Je kijkt hen aan, in je hoofd. Zij zijn jouw landschap. Zij zijn de plek waarin je thuiskwam. Het is goed om dicht bij hen te zijn. Het zou kunnen dat ze niet meer weggaan.

Iemand zei het je. Het mag.

De avond legt zich langzaam neer. Je zoekt de woorden. Ze vatten niet wat er beweegt, ze raken het aan.

Een gesprek met een andere dierbare vriendin. Het verhaal is traag en behoedzaam. Net als het kaarslicht. En daar, aan de andere kant van het raam, is het koud.

Er is een tijd voor alles. Ook voor een feest.

26 december 2014

Iets met de bus

De dag daarvoor waren alle uren netjes gecheckt. Trein en bus, nieuwe regeling. Zal het nog verder zijn naar de Noorderkempen dan daarvoor? En het blijkt een half uur minder reistijd. Jippie.

En nu sta je op de straat te wachten op de bus. Het kerstfeest is voorbij. De pakjes uitgepakt. Verhalen zijn verteld. De cadeautjes mee op weg naar huis.

Het is wel stilaan tijd dat de bus komt, denk je. Want de overstaptijd straks is wel nogal kort. En als de bus dan ook nog eens langs die andere gemeente rijdt, zou de rit wel eens langer kunnen duren.

En andere gedachten tussendoor.

Toch wel een beetje fijn dat dat ene boek uit is. Je had tegen het einde wel vaak genoeg de woorden vulva en voorvocht gelezen… Onderweg begonnen in een ander boek. Met miniatuurtjes, van die man die je zo heeft beïnvloed door zijn zachte en zoekende woorden.

De bus is er nog steeds niet. Je officieel voornemen om geheel en al zen te blijven als je straks de treinaansluiting zult missen. Officieel.

Toch wel goed, denk je, dat je op de middag voor kerstavond dacht dat het wel stilaan tijd was om de kerstboom te zetten.

En daar is de bus. De chauffeur heeft een merkwaardige en lichtgevende kerstmanconstructie op zijn kop. Vriendelijk is hij wel. En ook fijn vast te stellen dat er nog genoeg op je lijnkaart stond. Maar je voelt meteen dat hij een beetje gehaast is.

En de namiddag voor kerstavond. Rustig, stap voor stap, de kamer wat opruimen. Kaarsjes aansteken, binnen en buiten. En traag worden.

In de bus denken: hopelijk moet er niemand meer instappen in alle volgende haltes tot aan het station. En je meteen schamen voor die gedachte.

Eindelijk de tijd om die brief te schrijven. Je keek er al dagen naar uit. Je wou dat de kamer en je hoofd leeg genoeg zouden zijn. Je kunt je tijd nemen, om rustig zin per zin te schrijven. Je gedachten volgen de woorden op het papier. Blij.

De bus rijdt inderdaad langs die andere gemeente. Klein beetje grrr. Alles zal wel goed komen. Maar daar in het dorp staat een heel trosje mensen op de bus te wachten. Je ziet het meteen, het zijn geen routinés. Ze komen met veel lawaai binnen. “Waai hemme nog nuooit de bus gepakt, haha.” Het duurt erg lang vooraan. Je voelt dat de chauffeur een beetje zenuwachtig wordt. Jij officieel niet natuurlijk.

Is het raar om alleen thuis te zijn op kerstavond? Een licht verdriet daalt over je heen. Je kijkt naar de kaarsjes.

Je denkt dat de chauffeur zijn bus in zevende versnelling heeft gezet. De bus vliegt over de weg. Je zit net achter het midden. Waar de twee bushelften plooien. Met dat draaiende grote wiel onder je voeten. Je botst heen en weer in je stoel. Wel een beetje hard, maar misschien is er toch nog een kleine kans dat je de trein zult halen.

Eindelijk, denk je. Die dvd-box lag daar al zo lang te wachten op een geschikt moment. Hoort bij een vakantiegevoel. Een hele serie kijken in enkele dagen. Schitterende reeks, over een erfenis. Het verhaal lijkt ook nog eens te beginnen op kerstdag.

Het laatste stukje is ingezet. Volgens je horloge is het stilaan onmogelijk die trein nog te halen. De bus scheurt door de bochten. Ze stopt, de trein staat er nog. De mevrouw die ook opstapte waar jij dat deed, zegt dat ze het niet gaat riskeren om nog te lopen voor de trein. Ze zal wel blijven zitten tot in de stad.

Je ligt nog even wakker in de kerstnacht. Verhalen gaan door je hoofd. Je weet niet goed wat je ervan moet denken.

Je holt de trappen op, ziet iemand op het perron staan en roept van ver. Het fluitsignaal klinkt. Je springt in de trein, die enkele seconden later vertrekt. Oef. Toch een beetje blij dat je dat zen-gevoel niet moest gebruiken.

En nog iets.

21 december 2014

Warm genoeg

‘Is het warm genoeg hier?’
‘Ja hoor, gaat best. We zijn wel hier, maar het is tegelijk alsof we ergens anders zijn. Ik dacht net nog aan dat huisje waar we ooit waren. We zijn er zelfs twee keer geweest.’
‘Ja. En weet je nog dat we daar de sterren zo goed konden zien? Het was er ook zo stil ’s nachts.’
‘Dat weet ik nog. Dat stuk tot aan het huisje, dat was echt aardedonker. Het was mooi daar. En het was alsof wij anders waren daar. De betere versie van ons, of zoiets.’
‘Misschien wel. Maar we kunnen altijd terug. Zelfs als we hier zijn.’
‘We kunnen vreemdgaan met onszelf, als het ware.’
‘Ja. Of ik kan doen alsof ik je voor het eerst zie nu. Al je mooie plekken.’
‘Ja ja, zal wel.’
‘En morgenvroeg lang in bed blijven, heel stilletjes, tot jij ook helemaal wakker bent. Dat deden we daar toen ook.’
‘En je rug dan?’
‘Daar denk ik gewoon even niet aan.’
‘Je kunt het nog goed, trouwens. Wou ik toch nog even zeggen.’
‘Ja? Dat is lief. Misschien heb ik nu wel meer tijd. En kan ik beter luisteren.’
‘Er zit gewoon meer tijd in je handen, dat is het.’
‘Dat het voorbij ging toen, dat vond ik moeilijk. Ik weet nog hoe het was, toen we terugkwamen, in de trein. We zeiden niets, of toch bijna niets. De trein reed veel te snel, zo leek het.’
‘Ja, de trein reed te snel.’
‘Ik schrok er een beetje van, dat jij zo verdrietig was. Ik dacht dat ik wel de enige zou zijn, en ik probeerde het zo goed mogelijk te verbergen.’
‘Probeerde? Haha.’
‘Ik herinner me nog de grote wandelingen die we deden. Het was alsof het landschap elke keer veranderde.’
‘Dat herinner ik me niet meer zo goed. Wel nog dat kleine riviertje, in het bos.’
‘Ja, dat was mooi.’
‘Wat denk je nu?’
‘Iets over mooie plekken.’
‘Jij vroeg dat altijd vroeger: wat denk je nu? Vaak kon ik niet antwoorden. Ik zei dan misschien wel dat er niets was, maar dat was niet altijd zo.’
‘Dat wist ik wel. En wat denk je nu?’
‘Je bent anders dan toen. Minder bang of zo, ik kan het niet uitleggen.’
‘Ik denk dat jij me gerustgesteld hebt. Het spijt me voor jou dat het lang duurde. Ik wou het wel anders, waarschijnlijk, maar het was wat het was.’
‘Ik vond het niet erg, nooit.’
‘Ik herinner me nog hoe je zat te lezen, buiten op dat terras. En ik wou gewoon naar je kijken, naar hoe je zat te lezen.’
‘Soms had ik de indruk toen dat jij dacht dat je de hele tijd moest praten, of alleszins ervoor zorgen dat er geen stilte zou vallen. En dat hoefde helemaal niet. Het was goed, perfect zelfs.’
‘Wou je niet stiekem weglopen dan?’
‘Nee, natuurlijk niet, helemaal niet.’
‘Heb je het nog steeds warm genoeg?’
‘Ik heb het nog steeds warm genoeg, meer zelfs.’
‘Dan is het goed.’
‘Zouden we van hier ook die sterren kunnen zien?’
‘Zonder twijfel.’

20 december 2014

Brieven die beginnen

Iemand gaf je een stapel brieven. Nog niet zo mooi als de Letters of Note, of de mooie vertaling van het boek ervan in het Nederlands. Maar toch, brieven dus. Ze zouden van iedereen kunnen zijn. En dat op de rand, waar de seizoenen kantelen. En het voordeel van brieven is dat je nooit op de radio zult horen: vandaag werd de stad afgesloten, door een overvloed aan brieven. Of het nu koopzaterdag, koopzondag of koopmaandag is, die woorden laten niets aan de verbeelding over. Ze zijn enkel letterlijk te begrijpen. Stel dat we zouden denken aan een maak-me-gelukkig-zaterdag, of een streel-me-zachtjes-zondag, of een laat-me-je-iets-vertellen-maandag. Het zou iets anders zijn. Een stapel brieven dus. En het begin van brieven, lieve brieven. Brieven die beginnen met lieve. De rest laat zich vermoeden, of verlangen.

Lieve X. Ik spreek je maar aan als X, omdat ik je naam niet ken. En na rijp beraad vond ik dat dat geen hinderpaal mocht zijn voor wat ik wilde doen: jou een brief schrijven. Ik weet niet zo goed of ik grote of kleine woorden moet kiezen voor jou. Ik weet eigenlijk helemaal niets. Alleen dat ik je een brief wilde schrijven. Eerst was ik van plan je een klein papiertje te geven, met daarop: ik vind je mooi, mag ik je een koffie aanbieden, dan kan ik je stem horen, voor meer dan drie woorden. Maar dat vond ik wel wat te riskant. Stel dat je liever thee drinkt. Maar op zo’n klein papiertje kun je niet beginnen met koffie/thee/witte wijn/appelsap, dan is het effect helemaal weg, en ga je af als een toeter. Als ik je zie, in de winkel, doe ik mijn best om een vraag te bedenken waarop je met meer dan drie woorden zult antwoorden, maar dat is me tot nu toe niet gelukt. Ik zag wel dat je de vorige keer de hele tijd met je hand door je haren ging, terwijl je die drie woorden zei. En toen dacht ik: misschien is dat wel een goed teken? Maar ik weet het dus eigenlijk niet. Alleen dat ik een brief wilde schrijven. En dat van die koffie, of wat dan ook, dat blijft natuurlijk gelden. En wat ik verder nog wou zeggen, ….

Lieve (…). Als je deze brief al geopend hebt, zul je wel afhaken op dat eerste woord. Lieve. Maar misschien lees je wel verder, tot hier, en nog verder. Na al die jaren, zul je zeggen, laat hij nog eens iets van zich horen. Ik zou dat ook kunnen zeggen, dat jij al die jaren niets hebt laten horen. We zullen wel allebei gelijk hebben. Als we nog jaren wachten, is het zeker te laat, dacht ik een hele tijd geleden. Het kan morgen al te laat zijn, denk ik nu. En ik wou je toch iets zeggen, voor het morgen is, en misschien te laat, dus. Mijn leven zou anders geweest zijn zonder jou. Minder. Ik had je dat toen moeten zeggen, toen het nog ging, toen het nog zin had. En ook al verwerp je al deze woorden, dat geeft niet. Ze staan er nu. Misschien zul jij aan ons denken als aan iets dat jou is overkomen, iets dat ik jou heb aangedaan. En al wil je dat niet, ik zou hetzelfde kunnen zeggen over jou. Maar dat heeft geen zin, had nooit zin. We zijn elkaar overkomen, laten we het daarop houden. En ik ben blij voor het mooie leven dat je hebt en had, zonder mij. Ik wou alleen dat je weet dat jij mijn rivier een beetje hebt verlegd, en daar ben ik je dankbaar voor. Net als voor de schrammen in mijn huid, ze zijn nooit weggegaan. En waarom zeg ik dit nu allemaal? Het zit zo, gisteren hoorde ik dat…

Lieve (…). Het is tijd dat we terugkeren. Terugkeren naar elkaar. Het verdriet duwde ons uit elkaar. Nu denk ik: het kon niet anders gaan dan het gegaan is. Toen dacht ik niets. Er was te  veel pijn. Bij jou was het niet anders. We waren bezig elkaar te verscheuren, als wilde honden of zo. En ik denk, of ik weet: het gemis zal waarschijnlijk nooit over gaan. Er zal daar, tussen ons, altijd een zwart gat zijn. Het zal nooit weggaan. Maar het is ons zwart gat. Het heeft nu te veel macht over ons. En ik denk dat het enige antwoord is dat we leven, naast dat gat, steeds meer leven. En misschien zal het dan ooit niet meer worden dan een wat gammele lade in de keukenkast, waarvan we weten dat je die er een beetje voorzichtig uit moet trekken. Hoe raar het ook klinkt of voelt, ik denk dat we alleen bij elkaar kunnen schuilen, op een of andere manier. Wat denk je? Ik wou je graag het volgende voorstellen…

Lieve (…). Ik moet het bekennen. Soms wacht ik nog op je. Ik weet niet waarom, maar het is zo. Ik weet zelfs niet of ik het zou willen veranderen. Maar als je nu naast me zou komen zitten, en me zou vragen of je in mijn armen mocht kruipen, dan zou ik waarschijnlijk ja zeggen. Wachten, dat is het. Wachten op iets dat niet komt, zo voelde het vaak. En ik was blij toen dat voorbij was. Maar nu wacht ik soms dus nog op jou. Ik denk dat het voor jou anders is. Jij zei altijd dat ik beter ben in missen. Misschien is dat wel zo. Maar ik denk dat jij beter bent in vergeten. Soms zit ik door het raam te kijken, naar de wei hier achter het huis. Daar, een beetje verder, begint het bos. Daar gingen we vaak wandelen. En soms denk ik dat we daar op ons best waren, in dat bos. In beweging, omringd door bomen. Daar was het alsof onze gesprekken niet haperden. Hier, in het huis, was het zo vaak alsof een van ons net te dicht bij de ander was, en de woorden vielen stil. Ik denk dat we het wel wilden, jij en ik, heel erg zelfs, maar het ging niet. En vanmorgen herinnerde ik me nog die ene nacht, toen je zei…

19 december 2014

Tijd voor Victoria

Dat dacht ik vanmiddag: het is hoog tijd voor Victoria. Eerder heb ik hier al stukjes geschreven over mijn ontmoetingen met Victoria. De zwarte mevrouw aan het raam, met die rode lampjes, in dat straatje dicht bij mijn werk. Een hele tijd geleden moest ik door wegenwerken elke dag een straatje omlopen, haar straatje. Wagner en Houellebecq, daar hield ze van. (Ik iets minder, om het heel vriendelijk te zeggen.) Omlopen moet ik al lang niet meer, en nu zijn ze ook in haar straat nieuwe asfalt aan het leggen. Maar aangezien het mijn laatste werkdag was voor dit jaar, leek het me wel een goed idee om nog eens te gaan wuiven naar Victoria. Zou ze me nog kennen?

Op weg naar de trein liep ik dus weer een straatje om. En daar zat ze, in het raam. Ze zat dit keer niet te lezen in Het Vaginaboek van Goedele Liekens. Ze was bezig in Godin, held, van Gustaaf Peek. Ik ben dat zelf ook aan het lezen. Het is, laten we zeggen, een wat heftig boek, wat de interlichamelijke transacties betreft. Ineens zag ze me staan, en ze herkende me meteen. Ze leek erg blij me te zien. (Ik vind dat altijd een beetje verwarrend, als mensen blij zijn mij te zien. Ik kijk dan steeds even achter me, om zeker te zijn dat het niet over iemand anders gaat.)

Ze gebaarde dat ik binnen moest komen. Eigenlijk was ik daar nog nooit geweest. De vorige keren had ik haar gezien in de trein, de schouwburg of een café. Nu stond ik binnen in haar werkplaats. De plek maakte me een beetje droevig. Al maakte die poster met een foto uit een dansvoorstelling van Pina Bausch veel goed. Ze had een transparant niemendalletje aan. Daarop waren kleine kerstlichtjes bevestigd. Dat had ze zelf gemaakt, met LED-lampjes, en een batterijtje ergens op haar rug. Haar outfit maakte me wat verlegen. Ik wou niet wegkijken, uit beleefdheid of zo. Ik weet niet waarom, maar doorheen dat stofje leek het alsof haar mooie zwarte lichaam er vermoeid uit zag. Ik vroeg haar toch maar om nog iets extra’s aan te doen, liefst zonder lichtjes.

Ik vroeg haar daarna of ze een zware werkdag had gehad, zo net voor de kerstvakantie.

‘Het viel wel mee eigenlijk. Weet je, veel mannen zijn eigenlijk watjes. Ze willen vooral een beetje gekoesterd worden. Ze willen een beetje tegen mij aan kruipen, een beetje voelen en een beetje kijken. En gewoon wat praten. Ik heb de indruk dat ze allemaal erg opzien tegen dat kerstfeest dat eraan komt. Al dat gedoe. Ze vertellen dat, en dan willen ze een beetje getroost worden. Maar ze vragen wel nooit aan mij hoe het met mij gaat. Dat zal wel logisch zijn, maar toch.’

Ik zei haar dat ik me moeilijk kon voorstellen dat iemand niet met haar zou willen praten. Al zou ik wel een beetje geen zin hebben in een hele avond praten over Wagner. Maar er zijn nog eindeloos veel andere interessante onderwerpen, zoals bv. de diepere zin van de horror die kerstmarkt heet. Ik voegde er nog aan toe dat haar ogen nog steeds mooi en onpeilbaar waren. Dat waren ze ook, maar ik vond dat ze tegelijk een beetje droeviger geworden waren. Maar dat zei ik er niet bij.

‘Dankjewel, dat is fijn om te horen, iemand die eens iets over mijn ogen zegt. Vandaag had ik wel zin in een babbel eigenlijk. Ik ben al de hele dag een beetje rusteloos. Excusez le mot, maar wat voor kutbeslissing is dat nu eigenlijk over die verlenging van die fucking kerncentrales? Ik begon erover tegen een van mijn klanten vanmorgen. Maar hij keek me aan met zo’n blik van: ik ben wel naar hier gekomen om naar uw borsten te kijken, niet voor een  gesprek over politiek. Ik heb hem dan maar met zijn kop hier in mijn boezem geduwd, wat tot allerlei gelukzalige geluidjes aanleiding gaf. Goed voor hem, maar ik zat nog wel met dat gedoe in mijn hoofd.’

Ik wou net ook beginnen ratelen over die ongelooflijk domme beslissing, maar ze onderbrak me al meteen.

‘Stel je voor dat ik een bedrijf zou hebben. Iets van lingerie of zo, al dan niet met lichtjes. En ik zou een nieuw voertuigenpark nodig hebben. En dat ik dan zou beslissen om een paar van die oude Amerikaanse auto’s uit Havana te kopen, met als argument: die rijden al zoveel jaar, ze kunnen zeker nog wel wat langer rijden. En ook nog: zo’n auto, dat is een technologie die we kennen. En dat alles in de plaats van zo’n hippe bakfiets met elektrische ondersteuning. Die partijen in de regering, die willen dus oldtimers uit Havana als energiebeleid.’

Daar kon ik niets aan toevoegen. We zaten allebei te glimlachen, een beetje opgelucht, zoals wanneer je een goede vriend na lange tijd ineens weer tegenkomt. Ze had me ondertussen een stukje chocolade aangeboden, Melissa, mmmmm.

Ik vertelde haar dat ik wou langskomen om haar een mooie kerst te wensen. Ik ben niet zo kerstwenserig, niet zo kersterig ook niet trouwens, maar om een of andere reden ging dat door mijn hoofd, dat ik zo graag wou dat Victoria een mooie kerst zou hebben. Die woorden ontroerden haar. Ze streelde even mijn wang, heel zachtjes.

Ze vertelde me nog dat haar liefde voor Houellebecq wel sterk bekoeld was. En qua muziek zat ze nu meer in een Haydnperiode.

Ik vroeg haar of ik haar niet van haar werk afhield. Ze zei me dat ze eigenlijk van plan was bijna te stoppen voor vandaag. Ik kwam als het ware als een geschenk uit de hemel. En dus liepen we even later samen naar het station. Ze had haar arm in de mijne gehaakt.

‘Doe jij dat ook zo graag? Ik wel. En ik kan het zo weinig. Mensen kijken je al vaak na, terwijl dat toch gewoon heel fijn en veilig is.’

Ik vroeg haar nog of ze met die nieuwe uurregeling van de NMBS al een zicht had op welke treinen de grootste kans gaven op vrije zitplaatsen. Ze had net als ik de indruk dat het belangrijkste gevolg van dat nieuwe schema was dat alle treinen korter geworden waren.

In de trein vertelde ze me nog even iets over haar angst om verliefd te worden. Niet zozeer op een van haar klanten, maar gewoon in de wereld daarbuiten. Ze had wel iets stoers, maar tegelijk was ze ook gevoelig, bang om nog eens gekwetst te worden. En ik wou haar nog vertellen over de dingen die in mezelf aan het veranderen zijn, nu ik bijna vijftig ben, maar we waren ineens al in Leuven. Ik moest eruit, zij moest nog een stuk verder.

Er was nog net tijd voor een warme knuffel. Ik wenste haar nog eens een mooie kerst toe, en stapte uit de trein. Ze zwaaide me van achter het raampje nog even na, en toen vertrok de trein. De duisternis in.

14 december 2014

Nog moeilijke vragen

Een gesprek met de vrienden. Moeilijke vragen komen ter sprake, zoals: kun je aan je vrienden alles vertellen? Voel je je bij die ander onvoorwaardelijk vrij om te zeggen wat je denkt? Hoe ga je om met de reserves die je kunt voelen tegenover een ander? Wat met de dingen waarover je je schaamt? Hoe doe je dat in de vriendschap? En hoe in de liefde? Bewegend op de lijn tussen de vriendschap en de liefde zou je kunnen zeggen: ja en neen.

Hoe spreek je jezelf toe in de spiegel? Op een zondagochtend? En op een maandagochtend? De lijnen lopen een beetje anders. En als je midden in de nacht even opstaat, kijk je nooit in de spiegel. Waarom niet? Alsof je die plek wilt vasthouden waar er geen tijd is, alleen het idee van een nacht die nog eindeloos zou kunnen duren. En je eigen beeld zou de echte wereld te dichtbij brengen?

Waarom kunnen de kleinste haperingen je soms het meest uit balans brengen? Zoals dat ene kleine sms-bericht dat op een of andere manier vast zat tussen twee dimensies van je gsm. Officieel aanwezig, maar nergens te vinden of te lezen. Je machteloos voelen tegenover een apparaat, en niet weten wat te doen. Na het zoeken van de handleiding de aan/uit-knop vinden, en na het opnieuw aanzetten vaststellen dat alle berichtjes niet meer door elkaar staan, en dat je dat ene kunt lezen. Daarna met een gerust hoofd kunnen gaan slapen. Grote rampen zul je ongetwijfeld wel overleven.

Soms niet weten of je in principe alles nog mag verlangen wat enigszins redelijk lijkt, of dat je preventief al dingen los zou moeten laten? Ja natuurlijk mag dat, is het gemakkelijke antwoord.

Hoe doe je dat, leren uit wat er gebeurd is? (Je bent al een heel leven aan het oefenen, overigens.) Proberen te begrijpen wat er gebeurde. Dingen zien die je tevoren niet zag. Je oprecht voornemen om het anders te doen. Proberen te oefenen in dat anders. Om het uiteindelijk een beetje anders te doen. En je afvragen of dat leren was.

Natuurlijk kwaad zijn op jezelf omdat je bepaalde dingen niet weet tijdens de quiz. Officieel met jezelf hebben afgesproken dat dat, vanzelfsprekend, niet erg is. Zelfs allerlei technische verklaringen hebben, zoals: het was een lange dag, ik ben al moe. En je uiteindelijk toch afvragen of het niet erg is dat je sommige dingen niet weet die je om een of andere reden had moeten weten.

Weet je ooit of je genoeg brieven hebt geschreven? Soms zie je ze voor je ogen liggen, terwijl je in een koude nacht weer naar huis fietst. In die brieven staan de dingen die je zou willen of moeten zeggen tegen die of die. Misschien is het voor de loop van de wereldgeschiedenis niet zo erg als die brieven nooit geschreven worden. Misschien is het erg voor wat had kunnen zijn. (In die brieven die je denkt heb je trouwens ook altijd een heel mooi handschrift.)

Wil je het eigenlijk weten of je een spoor zult nalaten na je dood? Officieel niet natuurlijk.

Als je al een boek zou kunnen schrijven, waarom zou je het dan zo moeilijk vinden om te schrijven over ‘slechte’ personages of karaktertrekken? Is dat meer dan een teken van je onvermijdelijke onvolwassenheid?

Is het erg dat het echt niet lukt om die namen van planten en dieren te onthouden? (Niet als er anderen zijn in je quizploeg die dat wel weten.)

Wordt het aantal moeilijke vragen verondersteld groter te worden met het ouder worden, of net niet? En hoe kun je dat weten?

Is het nodig je tekst zo lang te maken als je je had voorgenomen? Ook als je denkt dat je een beetje moe begint te worden, en toch eigenlijk ook wel graag in de zetel zou willen gaan liggen. Met een klein glaasje wijn. Of zoiets.

12 december 2014

Paraplugeloof

Striemende wind en regen. Je hebt iets met paraplu’s. Of beter: je hebt iets niet met paraplu’s. (Zelf heb je er geen, en dat zal ook altijd zo blijven.) Zo vaak moet je opzij springen om te voorkomen dat je een paraplu van een ander in je ogen krijgt, een nadeel van lang zijn, ongetwijfeld. En het is toch ook wel een beetje asociaal, hoe mensen met van die megaparaplu’s in hun eentje een heel voetpad innemen. Dat soort dingen. Maar wat je wel ontroert, is het paraplugeloof. Mensen die met een naïef geloof in de gerichte selectiviteit van de natuurkrachten met hun paraplu door de storm wandelen. En telkens heel verbaasd zijn als die onmiddellijk binnenstebuiten plooit, of gewoon sowieso plooit, stukplooit. Sommigen zijn hardleers in het geloof. Op enkele tientallen meters proberen ze het verschillende keren opnieuw, telkens met hetzelfde resultaat. Het is wel aandoenlijk, eigenlijk.

Een bezoek in het ziekenhuis. Een nieuwe afdeling. Om weer buiten te kunnen, moet je een code indrukken. Even ben je bang dat men je wil houden daar. Welk stuk van je gammele lijf zou er dan moeten gerevalideerd worden?

Een heel erg mooi concert. Het maakt je een beetje verlegen, om allerlei redenen. Het schitterende gewaad van de oude man op het podium, een van de muzikanten, is niet helemaal praktisch. Hij staat daar heel erg sierlijk te dansen, terwijl de anderen nauwelijks bewegen. (Ze hebben misschien ook al eens gezien hoe Bob Dylan dat doet, die microscopische bewegingen…) Het gewaad is voor een statige houding, denk je, niet voor die wonderlijke handbewegingen die hij maakt. Maar het geeft niet. Dat de blues niets zou te maken hebben met deze muziek, het kan niet.

In de categorie een beetje heel erg onnozel. Het lijstje maken met de nieuwe treinuren. Stuk voor stuk vaststellen dat er niets is veranderd tegenover de oude regeling. Op het perron staan en het raar vinden dat men nog altijd omroept dat de treinuren gaan veranderen, want dat is toch al gebeurd, voorbije maandag. Aan anderen stellig beweren dat er niets verandert voor jouw lijn. En dan ineens vaststellen dat je je een week vergist hebt. In je hoofd zat: de treinuren veranderen op een stakingsmaandag. En zo maar, onbewust, niet het verschil gemaakt hebben in je hoofd tussen een provinciale en een nationale stakingsdag. Onaanvaardbaar, vanzelfsprekend… Een beetje te belachelijk en onbetekenend om uit te leggen, en toch schaam je je een beetje.

In de categorie bijzonder kleine ergernissen. Je doet altijd je best om netjes het stapeltje oud papier samen te binden. Je gaat het ook nooit de avond tevoren buiten zetten, maar altijd keurig vroeg in de ochtend. Het enige waar je altijd tegenop ziet, is als het waspoeder op is. Dat kleine kartonnen doosje is stevig, je kunt het niet zomaar in elkaar plooien. En als je dat toch doet, of als je het gewoon al voorzichtig boven op de stapel legt om daarna het touwtje er vakkundig omheen te spannen, komt er altijd nog een laatste zucht waspoeder uit gevallen. Iets als een boterham die altijd op de verkeerde kant valt.

En in de categorie heel erg onnozel, en de subcategorie gelukkig is dit niet op film vastgelegd. Je hebt een handige bergruimte net naast de keuken. Op het schap staat een bakje met de uien. Naast dat bakje staat steeds het gietertje voor de planten. (Sommige mensen zeggen dat je enigszins goed georganiseerd bent, dus alles staat op een vaste plaats.) Tijdens het koken wil je snel nog even een ui nemen. Enigszins te laat merken dat daarbij de tuit van de gieter in je mouw schuift. Terug op weg naar je pan ineens doorkrijgen dat er een gieter in je mouw hangt. Het water spat alle kanten uit. (Waarom zat er toch nog zoveel water in, denk je.) In die fractie van een seconde zie je het allemaal gebeuren, en je kunt niets doen. Je probeert de gieter te pakken, en daarbij loopt de straal water in je mouw helemaal door tot aan je oksel. Les één: zet de gieter (vanaf nu) altijd met de tuit naar de muurkant. Les twee: het is tijd dat het kerstvakantie is.

07 december 2014

Zondagsfragmenten

Misschien is het wel altijd zo. Misschien voel je het gewoon meer op een lege zondag, wanneer de trage melancholie mee de ruimte draagt. Fragmenten. Je bent fragmenten. Brokken. Niet brokken van jezelf, maar je bent zelf brokken. Alleen in het verhaal dat je over jezelf vertelt, is het alsof je de contouren van een zelf zou kunnen onderscheiden.

Het ritme van de voorbije weken loopt gewoon door, ergens in je lichaam. Alsof je er gewoon naar kunt kijken, alsof het niet het jouwe is. Als naar een weg. Als je lang genoeg zou blijven staan, en gewoon kijken, zou de weg misschien terug naar je toe komen, en in je verdwijnen. Als.

Restanten van een te korte nacht. Als relicten onder je huid. Ergens in gekrast. Het moet slijten. Door rivierwater.

Tijd hebben om tijd te verliezen. Een beetje doelloos op zoek gaan. Dansfilmpjes kijken. Merken hoe de beelden allerlei plekken in jou raken die lagen te wachten. Een beetje in de war.

De grote maan, de heldere hemel, de koude vorige nacht. Ze schuiven nog af en toe even door je hoofd. (Je merkt het, hoe er heel veel heen en weer schuift in je hoofd. De lege zondag was een uitnodiging misschien.) Hoe het was om door het donker te fietsen. Soms nog altijd ineens even twijfelen of er wel een thuis is waar je naartoe gaat. In die flits denken dat de sleutel niet zal passen, dat iemand het je zal zeggen dat het alleen maar in je hoofd bestond, die plek. Pas goed en wel weer binnen, thuis, vaststellen dat de sleutel die je hebt toch blijkt te passen op het slot van de plek waarvan je dacht dat ze de jouwe was. Is.

Kijken naar een filmpje over een cantate. Later diezelfde cantate nog eens op CD beluisteren. Je trekt je terug in die grote stoel, in de hoek van de kamer. Lekker naast de verwarming. Je laat jezelf een beetje naar achter kantelen, trekt de voetensteun naar omhoog. (Even denk je dat je oud geworden bent, snel daarna denk je dat dat er niets mee te maken heeft.) Je sluit je ogen, en doet niets anders dan luisteren. Het is alsof iets je komt helen. Je schrikt.

De was ophangen. Sommige dingen gaan gewoon door.

Soms loop je even verloren in de kamer. Iets zegt je: je moet niet weg, je mag gewoon blijven, de hele dag.

Ze komen allemaal door je hoofd. Je ziet hen, allemaal, helemaal. Het is alsof ze iets zeggen. Het is alsof het gewoon is.

Je probeert niet te letten op de pijn. Dat is een goed idee.

Zomaar de tijd hebben om alle weekendkranten helemaal tot het einde te lezen. Tot ze op zijn. Het is alsof iemand je komt bezoeken, na een lange tijd.

(Even had je nog gehoopt dat alle fragmenten, netjes onder elkaar afgesproken, een voor een zouden komen, zo mogelijk zelfs met korte tussenpauzes. Zo is het niet.)

Je neerleggen. De goede houding zoeken. Iets aarzelt, alsof je bang bent voor de slaap.

Je schrikt van het geluid van een berichtje. Iets uit de wereld daarbuiten.

Tussendoor. Huiderigheid. In de war.

Terug het warme plekje in de hoek. Met het boek, dat dagenlang op je wachtte. Je moet weer even dichterbij komen. Het boek gaat voor je open. Allerlei beelden van de dag zoeken hun weg.

Kijken naar de regen buiten. Het is alsof iets in de plooi valt.

Nagaan of de aardappelen al gaar zijn. Bijna. Nog even heen en weer lopen. Beelden van een fietstocht in een land ver weg. Wat is het mooi daar. Ze zijn gaar. Nu nog even bakken in de pan. Je merkt niet eens dat het een zondagroutine is. De dingen van de avond, ze komen dichterbij. Ze stellen je gerust.

(De fragmenten hebben zich verzameld. Overzichtelijk.)

En nog even de planten water geven. Daarna alleen de woorden nog.

06 december 2014

Mompelen

Het overkomt je soms. Een artikel in de krant zien en lichtjes beginnen zieden. Zodanig zelfs dat je het niet helemaal door kunt lezen. Dan maar eerst boodschappen gaan doen. Terwijl de hele tijd zinnen door je hoofd laten gaan, als antwoord. Hoe rusteloos het je maakt. Dan uiteindelijk, bij het middageten, nog maar eens een poging doen om het helemaal tot het einde te lezen. De enige manier om de lichtjes trillende handen onder controle te krijgen, is die reactie toch maar uitschrijven en opsturen naar de krant. Zo is ze een beetje uit je systeem en kun je dat lang verhoopte middagdutje gaan doen.

De mooie mevrouw in de winkel. Je bent een van de eerste klanten. De computer die de producten moet scannen doet het niet. De methode ‘gewoon even aan- en uitzetten’ doet het nog altijd goed, zo zal blijken. Dus enkele minuten staan wachten, aan beide kanten van de toog. Een beetje tot verlegenheid aanzettend, en een beetje ook wel fijn. Het apparaat doet het weer, je kunt betalen, en het is weer voorbij. Zelfs een beetje jammer.

Na het werk snel naar die ene plek fietsen, voor de uitreiking van de prijs. Een erg ontroerende film, over een jongen met één been in Baghdad die graag wil voetballen en zich Messi waant. Daarna een receptie. Je doet je best om te netwerken en zo. Daarna naar huis, met je hoofd bij een rustige avond. Meer dan halfweg ineens beseffen dat je fiets nog aan de zaal staat. Een beetje mompelend teruggaan. Zouden mensen het aan je zien? Zouden ze denken: wat een loser! Of het toch wel een beetje schattig vinden?

Nog even denken aan het mooie concert waar je met haar naartoe ging. En dat je toch even die rolstoel mocht duwen op de kasseien. Wel handig eigenlijk, iemand meenemen in een rolstoel. Je krijgt meteen een goede plek. Zij krijgt meteen een dekentje, jij niet. Je herinnert je veel, zoals hoe gemakkelijk het is en was om samen met haar onnozel te doen. En andere dingen, die je een beetje verlegen maken. Tijdens het concert denk je ineens: we zijn groot geworden.

Horen dat een groot klein meisje je toch wel een beetje raar vindt. En dat wel een fijne gedachte vinden.

Er zijn van die programma’s op de televisie waarin dochters vertellen hoe ze zich schamen om hun moeders, die iets te veel hun best doen om er sexy uit te zien, om het vriendelijk te zeggen. In de trein komt er ineens een mevrouw binnen die in dat programma had kunnen zitten. Ze lijkt een pak jaartjes ouder dan jij. Wat is dat een rare rode pluim die ze in haar geblondeerde haar heeft zitten. Is dat zwarte kleedje niet een beetje kort? Ze doet haar jas uit en gaat zitten. Ze heeft werkelijk gigantische borsten. Die worden gepresenteerd aan de wereld in een eveneens werkelijk gigantische decolleté. Iedereen doet zijn best om allerlei kanten uit te kijken. Zij kijkt de hele tijd rond met een blik van ‘heb je mij gezien?’ In het algemeen ben je wel voorstander van borsten, maar je bent toch blij dat je uit mag stappen, de koude avond in. Hopelijk duikt ze niet op in een van je nachtmerries.

Die nieuwe dekbedovertrek slaapt wel lekker. Even denk je nog: ik moet dat aan iemand melden. Waarom, dat weet je niet.

Na het werk naar huis hollen om te beginnen met het koken voor de vriendin die je hebt uitgenodigd. Als een gelukkig kind staan kijken naar hoe er mooie bruine korstjes komen op de kaassaus boven op je lasagne. Denken: hee, dit kan ik ook. Of zoiets. Andermaal vaststellen dat je er niet aan kunt wennen dat iemand een beetje te laat komt. Dan maar verder kijken naar hoe er meer van die korstjes komen, ook wel leuk eigenlijk.

’s Ochtends vroeg op de markt een vrij hevige discussie over de staking. Van ‘ik ga niet staken’ over ‘het is toch veel te ver gegaan allemaal’ tot ‘die gevangenen hebben veel te veel luxe’. Op dat uur van de dag ben je normaal alleen in staat tot een beetje beleefd mompelen, met voorzichtige kaakbewegingen. Je mond moet nu andere dingen doen, en zeggen dat je het helemaal niet eens bent met de twee mevrouwen. Al snel is er een consensus dat zowat alle gevangenen die geen moordenaars zijn wel televisie mogen hebben. Het is een begin…

Een verhaal lezen dat je erg verdrietig maakt. Je zou iets voor haar willen kunnen doen dat op een of andere manier voelt als nabijheid.

Tijdens de vergadering, ze is zelfs nog maar pas bezig, in een verre stad. Je buik maakt allerlei rommelende geluiden. Anderen stellen lachend vragen, of je honger hebt of zo? Je antwoordt ook lachend, dat het geen honger is, maar normaal en zo. Terwijl reken je in je hoofd uit hoeveel uur het nog duurt eer je veilig en wel thuis zult zijn. En weet je dat iets onherroepelijk zal zijn.

05 december 2014

Hoor wie klopt daar

Ik schrijf een beetje stilletjes, want terwijl ik dit zit te schrijven, zit, of beter ligt hij hiernaast in de kamer. Hij stond ineens voor mijn deur. Kloppen deed hij niet, wel gewoon aanbellen. Ik heb zo’n bel met een cameraatje, zodat je kunt zien wie er voor de deur staat. En daar stond hij, Sinterklaas, voor mijn deur. Of hij even binnen mocht komen, dat vroeg hij.

‘Het spijt me dat ik u stoor, Jan, maar ik weet dat u een goed mens bent. Toch meestal op vrijdagavond. Het zit zo, ik ben ontsnapt. Ontsnapt aan mezelf eigenlijk. En aan de pieten. Die pieten doen tegenwoordig trouwens hun best om zich regelmatig te wassen. Zo kun je zien dat ze onder het roet alle kleuren hebben: wit, bruin, zwart, geel. Heel divers, en dus heel gewoon eigenlijk. Maar daar gaat het nu niet over.’

Ik stond me af te vragen wat ik nu moest aanbieden aan de sint. Maar hij loste mijn probleem meteen zelf op.

‘Zou ik u mogen vragen om de gordijnen te sluiten. Niemand hoeft te weten dat ik hier ben. Ik had in het boek gelezen dat u niet erg onder de indruk bent van protocol en toestanden, dat heeft u geleerd van Julia waarschijnlijk. Ik heb Julia nog goed gekend trouwens, prachtige vrouw. Maar ook daar gaat het niet over nu. Wat ik eigenlijk graag zou willen, is gewoon even hier bij u in de zetel komen zitten, zo met mijn voeten daar op dat kussentje, en onder uw dekentje, waarover ik al veel gelezen heb in uw stukjes. En dan naar Thuis kijken. Daarna vertrek ik weer natuurlijk. Ik heb nog heel veel werk te doen, maar ik had zo’n zin om er even tussenuit te knijpen.’

Dat was vanzelfsprekend geen probleem. Ik vroeg me af of de sint de hele tijd dat grote ding op zijn hoofd laat staan, en of dat niet vervelend is soms. Hij had het al afgezet en legde het op het salontafeltje. Zijn staf had hij tegen de CD-kast gezet. Of hij niet iets wilde eten? Ik had nog een stuk veggie lasagne over van mijn etentje van gisterenavond. En in het kader van de strijd tegen de voedselverspilling is het toch goed om iedereen in te schakelen.

‘O ja, als dat zou kunnen. Weet u, als we zo op tocht zijn met het speelgoed, is het toch wel vaak fastfood. En als ik thuis ben, wil de kok mij altijd vlees doen eten, omdat hij denkt dat ik daardoor beter oud zal worden. Maar ik eet eigenlijk veel liever gewoon veggie. Veel lekkerder. En ook beter voor de ecologische voetafdruk.’

Hij vroeg of hij dat ook in de zetel mocht opeten, bij de televisie, net als ik. Daar had hij al altijd zo’n zin in gehad. En daar zat hij dan te eten. Ik had hem toch maar een keukenhanddoek gegeven, bij wijze van megaslabbetje, om zijn mooie pak te beschermen. Het was wel een geweldig zicht. Terwijl liep het journaal nog.

‘Nou, Fabiola, die heb ik ook goed gekend. Veel mee gelachen trouwens. Zij kwam me altijd grapjes in het oor fluisteren. Die kan ik vanzelfsprekend niet onthullen. Iets met het colloque singulier of zoiets, ik kan dat nooit onthouden.’

Ik had hem ook een klein glaasje wijn gegeven. Hij nipte er voorzichtig aan. Een dessertje wou hij niet. Iets met zijn lijn of zo. Ik zei hem nog dat je met zo’n kleed aan niet goed kunt zien of hij wat te dik was.

‘Vindt u dat trouwens ook niet raar, die uitdrukking die je soms hoort van vrouwen, zo van: mijne vent staat dik. Alsof het een soort waterstand is of zo.’

Ik zag aan hem dat hij zich klaar begon te maken voor Thuis. Hij installeerde zich helemaal, met het dekentje. Hij zag er volmaakt gelukkig uit.

Net ben ik toch maar even gaan kijken hiernaast. Ik had de indruk dat Thuis al voorbij was, en van hem hoorde ik niets meer. Bleek dat hij lag te slapen. Met een klein snurkje zelfs. Hij zag er gelukzalig uit.

Ik ga hem nog even laten liggen, maar daarna zal ik hem toch maar wakker maken. De pieten zullen zich misschien al veel zorgen maken ondertussen. De verleiding is groot om even in zijn boek te gaan kijken. En – ik weet niet of ik dat eigenlijk wel mag onthullen – het grote boek van Sinterklaas is tegenwoordig een tablet. Maar ik ga dat toch maar niet doen. Sommige geheimen moet je onaangetast laten. (Iets waar ik overigens goed in ben.)

Ik heb wel een beetje te doen met hem eigenlijk. Het is allemaal gemakkelijk gezegd, dat ‘we zullen allemaal langer moeten werken’, maar je zult toch maar de sint zijn. Ik zal hem een van mijn sjaals meegeven. Zo heeft hij altijd lekker warm, want tijdens de tocht van de sint over de daken is er ook altijd wel veel tocht. Flauwe woordspeling, ik weet het, maar het is ook al vrijdagavond, en ik ben stilaan toe aan kerstvakantie.

Terwijl ik dit zit te schrijven staat er een cd op van Leonard Cohen. Volgens mij hebben die elkaar ook nog goed gekend, al zou ik niet kunnen uitleggen waarom ik dat denk.

En dan zal ik hem nu maar wakker gaan maken.

30 november 2014

Late rimpels in het water

‘Mag ik erbij komen zitten?’
‘Ja, doe maar. Is het niet te warm?’
‘Nee hoor, gaat best. Ik kan dat wel hebben.’
‘Wat je vertelde, ik herinner me dat niet meer. Het is ook wel al lang geleden. Maar ik denk dat jij ook een beter geheugen hebt.’
‘Dat zou kunnen. Er zijn van die beelden die soms ineens terugkomen, op een onverwacht moment. Ik vraag me dan ook af waarom dat zo is. Maar dat zijn dingen die je nooit weet waarschijnlijk.’
‘Die foto’s in dat dikke boek. Bij het zien ervan dacht ik soms dat het herinneringen waren. Alsof ze ergens in mijn hoofd zouden kunnen zitten, hoewel ik dus een slecht geheugen heb.’
‘Ik begrijp wel wat je bedoelt. Het is een raar gevoel, dat boek. Zodra je het opent, is het alsof je in zoveel andere werelden bent. Je kunt naar dat boek kijken, en weten: als ik het open, kan ik er naartoe gaan. En als je het weer weglegt, is het alsof je een doek legt over die werelden. Ik kan het niet uitleggen, maar ik voelde me een beetje schuldig, of zoiets.’
‘Dat andere boek was ook wel heftig.’
‘Ja, op een bepaald moment had ik het bijna weggelegd. Het kwam een beetje te hard binnen, of zo. Ik weet het niet.’
‘Ik ga er zeker nog eens in kijken.’
‘Wat denk je? Zijn we veranderd?’
‘Dat is misschien wel een van de voordelen van je niet alles herinneren, dat je op zo’n vraag niet goed kunt antwoorden. Ik denk het eigenlijk niet.’
‘Ik dacht daarnet nog: we zijn beter geworden.’
‘Hoe bedoel je?’
‘Als ik naar je kijk, zie ik de jaren. Maar ik zie ook nog altijd aan je mond wanneer je iets vertelt dat een beetje moeilijk is. Je trekt er een beetje mee dan. En je ogen natuurlijk. We hebben allebei onze omzwervingen gehad. Op zoek, naar een veilige plek. Ik had ook het gevoel dat we groot geworden zijn of zo, ik kan het niet uitleggen.’
‘Het is wel een mooie gedachte.’
‘Vertel nog eens iets.’
‘We zouden iets geks moeten doen.’
‘Zijn we nog niet bezig dan?’
‘Nee, nog lang niet.’
‘Ga je iets bedenken?’
‘Ja, maar het zal een verrassing zijn. En dan moet je alleen maar ja zeggen.’
‘In blind vertrouwen?’
‘Ja, daar gaat het over.’
‘Wat je vanmiddag zei, over dat willen. Eigenlijk is het voor mij niet anders. Dat wou ik je nog uitleggen, maar ik denk dat je het al weet eigenlijk.’
‘Ja, ik weet het.’
‘En ik wil ook dat het goed gaat met jou. En dat je gelukkig bent.’
‘Ja, ik weet het.’
‘Misschien moet ik nog eens een brief schrijven.’
‘Heel goed, maar ik eerst. Daar moet je nog op wachten.’
‘Zal ik doen, maar het maakt me wel een beetje zenuwachtig.’
‘Dat is nergens voor nodig.’
‘Ik ga je straks nog uitwuiven trouwens.’
‘Vanzelfsprekend, ook dat wist ik.’
‘We zijn wel grappig.’
‘En groot geworden.’
‘Minstens.’

29 november 2014

Doe maar stilletjes

Je hebt nog een laatste afspraak voor die dag. Iemand komt iets ophalen. Je kijkt op de klok. Je wilt dat het voorbij is, dat moment. Niet omdat het geen fijne mens is of zo, integendeel. Het is alleen alsof je een beetje aan het aftellen bent. Daarna komt er niemand meer, zul je niemand meer zien, voor de rest van de dag. Je zou willen dat er niemand nog commentaar geeft, of welke opmerking dan ook. Voor zo lang de dag duurt. Een voorzichtige knuffel zou nog net mogen misschien. En de mogelijkheid van een dekentje, de belofte op trage warmte, die diep onder je huid gaat.

Het is een winkel waar je niet graag komt, eerlijk gezegd. Je kunt er niet helemaal de vinger op leggen, maar het is iets met liefde. Er hangt geen liefde in die winkel. Een plek waar boeken zijn, daar zou je graag moeten komen. Daar adem je anders, beweeg je anders. Daar kun je een beetje de liefde aanraken. Niet zo in deze winkel. Maar je kunt niet anders. Je kreeg een cadeaubon. Je probeert toch iets te zoeken dat mooi is. Je vindt een dik fotoboek, met foto’s die iets over de liefde zeggen. En een boek over brieven. Het is een beetje raar. Hetzelfde boek zou er in een andere winkel anders uitzien. Warmer. Je houdt de boeken zachtjes dicht tegen je lichaam, terwijl je naar de kassa gaat. Bij het buitengaan sluit je de glazen deuren van de winkel. Een klein protest tegen onzinnige pogingen om de buitenlucht te verwarmen met openstaande winkeldeuren, “omdat de klant dat zo wil”. Dan ben ik maar geen klant, denk je. Thuis leg je de boeken heel voorzichtig op de tafel. Ze zien er al beter uit. Hier zullen ze thuis zijn, denk je.

Het is slapen in etappes. Je wist dat je erg moe was, na enkele slopende weken. Het was een beetje beangstigend om zo moe te zijn, weten dat je zo diep zou kunnen vallen in de slaap. Misschien zat je lichaam gewoon een beetje vast. Misschien was er een onderhuidse verkoudheid die niet kwam. Vroeger was je bang van het vallen in de slaap. Je hebt geleerd niet meer te denken aan die angst. Wat een variant zou kunnen zijn van niet meer bang zijn. Je valt, diep. Dat merk je als je na een tijd wakker wordt. Je komt uit een warme zee van heftige verhalen, vrouwen, de weg die je kwijt bent, en nog veel meer. Zoals wanneer je een beetje koorts hebt. Je staat even op, wilt niet zien op de wekker hoe laat het is. Je schuift terug onder de lakens. Om een tijd later weer heel even wakker te worden en op te staan.

Je loopt naar huis. De conferentie die je mee moest organiseren is voorbij. Het gaat een klein beetje trager dan die ochtend, en dat voelt wel goed. Je vraagt je af wat je zou antwoorden als iemand je nu zou vragen wat je geleerd hebt van de liefde. Voor je antwoord zou je wel wat tijd nodig hebben, denk je. Maar je zou het wel zeggen. Je zou spreken alsof het een brief zou zijn.

Je zit in een werkgroep tijdens een conferentie. Hier ben je gewoon toeschouwer. Je kunt gewoon in de zaal zitten en luisteren. Dat je kunt noteren met die wat zware vulpen die zachtjes over het papier schuift bevalt je wel, als was het een vorm van troost. Even geleden kreeg je een berichtje van een dierbare met wie je binnen enkele dagen naar een concert zult gaan. De letters leken zo mooi. Je hoort de mensen praten. Hun woorden vermoeien je. De discussie lijkt eeuwen te duren. Sommige mensen lijken zichzelf te zien, terwijl ze praten. Hoe ze gaan zitten, een beetje achterover leunend. Hoe ze, schijnbaar argeloos, die lok haar voor hun ogen laten vallen. Hoe ze met hun handen allerlei bewegingen maken die diepe wijsheid moeten suggereren. Hoe ze net boven de anderen naar een punt in een verte kijken terwijl ze spreken. Naast en achter je zitten meisjes (ze lijken nog zo jong) op hun laptop te tikken. Het zachte tikken, soms traag, soms ineens versnellend, wordt een sensueel geluid.

Je bent op bezoek. Op bezoek bij de baby. Je hebt een mooi cadeautje. Uit een winkel waar je nooit te lang mag blijven, omdat je anders alles zou willen kopen. De mama moet even naar de keuken. Je hoopt dat ze het zal vragen. Je hoopt dat je dan niet al te enthousiast ‘ik’ zult zeggen, het zou kunnen opvallen. Ze vraagt het, en je zegt ‘ik’, net niet te hard. Het nog heel kleine meisje zit even later op je schoot, ligt daarna tegen je aan, in je armen. Je vertelt toch maar aan de mama hoe je enkele dagen eerder in de trein nog dacht aan een baby op je buik. Ze glimlacht. Het is niet erg, zo’n verhaal vertellen. Je praat traag. Je stem zakt nog dieper in de bas. Alles is goed.

27 november 2014

Ergens over de helft

Een gesprek in de trein met iemand die je kent. Soms kom je haar tegen. Verhalen worden gedeeld, in dat kleine stukje, zij moet nog een heel eind verder. Over iemand die hetzelfde heeft wat jij had, ondertussen vijftien jaar geleden. Hij staat voor een gelijkaardige behandeling en operatie.

Toen, zoveel jaar geleden, was het nu bijna zo ver. Je weet niet meer de juiste datum, maar de behandeling was ongeveer voorbij. De operatie kwam stilaan dichterbij. Je zou een tijdje daar zijn, en dan weer terug thuis, voor kerstmis nog. Het moet dus bijna nu geweest zijn.

Je ziet nog de beelden, ergens in je hoofd. Hoe je ’s morgens de trein nam naar Brussel om te gaan werken. ’s Middags weer naar huis, de fiets op naar het ziekenhuis. Voor de chemo en de bestraling. Er was nog een tijdje tussen het afronden van de behandeling en de operatie. Hoeveel dagen, dat weet je niet meer. Zou je toch ergens moeten opzoeken wanneer het juist was? Is dat belangrijk?

Je ziet nog die ruimte, die zo groot leek. Waar je moest gaan liggen op de tafel, in een speciaal voor jou gemaakte mal. Als een sinterklaas van chocola, in zijn speciale vorm. Die rode laserlijnen door de ruimte. Men schoof je heen en weer tot je juist in het snijpunt lag, waar je moest liggen.

Het werkte allemaal. De dingen gebeurden. Het verliep goed, zo zou blijken.

Niet zo lang voor dat gesprek in de trein had je nog zitten lezen. Een vernieuwde website over kanker. Waar men alles beschrijft. Je had nog eens het verhaal gelezen over jouw kanker. Alsof het de jouwe was: niet aankomen, hij is van mij. Door die beschrijving zag je jezelf, van op een afstand.

Veel is verdwenen, in die tijd sinds. Verdwenen zoals een steen met woorden die je in het bos legt. Hij is er nog, de woorden zijn er nog, maar het bos neemt het een beetje over.

Het is moeilijk uit te leggen. Om een of andere reden kun je niet anders dan telkens opnieuw de vraag te stellen: waar sta ik nu? Je kijkt naar dat lichaam dat het jouwe is, in de spiegel. Je ziet en voelt het lange litteken. Misschien is je lichaam ook wel een klein beetje een bos.

Het is stilaan gemakkelijker geworden om te kijken. Traag te kijken. Een traag besef. Dat je tegelijk vrede gesloten hebt, en beseft dat je iets kwijt bent dat nooit terug zal keren. Dat je tegelijk rustiger bent geworden, en weet dat het je zomaar kan ontglippen. Dat je je tegelijk iets minder schaamt, en weet dat je geduld zult moeten vragen aan een ander.

Soms weet je niet waarom je doet wat je doet. Waarom je ineens erg kwetsbaar kunt zijn, of in de war. Waarom je plots zo rusteloos kunt worden, tot het weer overgaat.

Zoals die vraag die al weken in je hoofd zit. Die eenvoudige vraag, die ook erg eenvoudig kan beantwoord worden, en al even eenvoudig kan worden uitgevoerd: moet ik een groot feest geven voor mijn 50ste verjaardag? Dat jij over zo’n vraag een eindje weg piekert, dat is normaal voor wie je bent. Dat het een vraag is die anderen van dezelfde leeftijd doet twijfelen, dat is voor hen normaal, dus ook voor jou. Dat de praktische beslommeringen nu in je hoofd groter lijken dan nodig, dat is nooit anders geweest.

En toch duurde het een tijdje eer je het besefte. De rusteloosheid van nu heeft te maken met toen. Het is ook een litteken, daar ergens in je huid.

Het heeft jaren geduurd, na toen, om terug te leren om in de toekomst te kijken. Zo vaak hoor je dat je moet leren om in het nu te leven. Je moest het andere leren, niet alleen maar in het nu, maar ook in de plannen die je zou kunnen maken. Het heeft jaren geduurd. De toekomst was als een vijver met ijs waarvan je niet kon zien hoe dik het was. Je bent al niet zo’n held op het ijs, maar toen zeker niet. Het zijn de anderen, die je zo lief zijn, die aan de rand van het ijs stonden, en zeiden: kom maar, het is goed, en wij zijn er ook.

De vraag of je ooit 50 zou worden, kon niet gesteld worden. Misschien niet zozeer omdat je dacht dat je snel zou sterven of zo, maar omdat de vraag op zich te bedreigend was. Ze werd langzaam maar zeker minder bedreigend. Het ijs werd of bleek dikker. Het besef dat je misschien toch oud zou worden sijpelde in je hoofd binnen, als een theoretische mogelijkheid. Zonder dat je het goed doorhad, was je ergens over de helft terechtgekomen. Misschien. Hoe zit het juist? Is het een punt dat toen ergens in een onbereikbare en niet te benomen verte lag, en dat nu zomaar zou kunnen gepasseerd worden, zoals de evenaar in een reis? Of is het een punt dat in wat we als een normaal leven zien aangeeft dat je waarschijnlijk over de helft bent en dat er minder tijd overblijft dan je al hebt gehad? Nu het dichterbij komt, is het alsof je ineens weer beseft dat ijs erg glad kan zijn, en misschien ook wel is. Toen is er nog steeds, in dit nu.

En de rusteloosheid, ergens onderhuids, dat elke dag je laatste kan zijn. Je hebt in dat besef tegelijk ook een rust gevonden. En toch. Het idee dat je het vandaag moet zeggen als je iemand graag ziet, want morgen is het misschien voorbij. Het heeft je sindsdien nooit meer losgelaten. Niet dat je er altijd naar geleefd hebt, maar je hebt het toch geprobeerd. Het maakt je rusteloos, het idee dat ze er zullen zijn, de mensen in wie je ooit zult verdwijnen als de dood je bezoekt, maar dat het misschien maar net op tijd zal zijn, of dat je het misschien wel net niet meer zult kunnen halen. En hoewel die gedachte volstrekt belachelijk is, je weet het: toen is er nog steeds, in dit nu.

Je zou het willen uitleggen aan je geliefden, dat ze een beetje mededogen moeten hebben met wat rusteloos is in jou. Dat ze gewoon een beetje moeten glimlachen en je soms even in hun armen moeten nemen. Om te zeggen dat het ijs dik genoeg is, en dat ze je wel overeind zullen helpen als je zou uitschuiven.

Misschien is toen een gast geworden. Een gast die altijd bij je logeert. En zo een deel van het huis wordt. Je woont in een bos.

23 november 2014

Momenten van kanteling

Op het perron staan, vroeg in de ochtend. De trein is er nog niet. Even een klein beetje bewegen, van het ene naar het andere been. Even in een niemandsland zijn. Je zou kunnen beslissen om terug te gaan. Of te blijven staan, kijkend naar alle mensen die instappen, om dan de trein te laten vertrekken. Het besef van de mogelijkheid dat het kan.

Aan de tafel bij het eten. Tussen zoveel andere dingen. Zeggen dat je eigenlijk veel pijn hebt. Waarom nu?

Waarom vertel je ineens over dat boek? En hoe het je in de war brengt?

Je ziet iemand voorbij gaan. Je zou er naartoe willen lopen. Je weet niet waarom.

In de trein. Moe. Op weg naar huis, na een lange dag. En ineens voel je het. Het enige wat je zou willen, op dat moment, is een klein kind dat op je buik ligt te slapen. Twee mensen, één adem. Hoe het veilig warm wordt. Hoe jouw handen alle monsters buiten zullen houden. (Gelukkig kan niemand die gedachte zien.)

Net voor je de zaal binnen zult gaan. Je zet een stap vooruit, omdat je anders terug zou gaan. Na die stap is het over.

In het café. Mensen van je geboortedorp komen naast je zitten. Ze hebben je nog niet herkend. Je kantelt in de tijd.

Je probeert te vertellen – het maakt je verlegen – dat 50 worden toch een moment van bezinning is. Dat je voelt dat het goed is, even nadenken over waar je staat, of je al iets hebt bereikt in dit leven. Dat je ook een klein beetje bang bent voor de antwoorden.

Midden in een nacht wakker worden, en denken dat het enige wat je zou willen, op dat moment, het strelen van een rug van een ander is. Wachten tot het weer overgaat. En daarna wachten tot de slaap je weer aanraakt.

Ineens zie je het. In een flits. Hoe het zal zijn. Dan. Zonder. In je hoofd loop je hard weg.

Je leest een verhaal over kapot. Je handen trillen. Je weet niet wat te zeggen. Als je iets zou zeggen, zouden de woorden eruit gulpen.

Het lijkt alsof je al eindeloos lang avond na avond weg bent. Ineens slaat de paniek toe. Zijn ze er nog wel allemaal? Zal ik hen bellen, nu onmiddellijk, om te vragen of alles goed is, om hen te zeggen dat ik hen graag zie?

Twee dagen na elkaar. Mensen die je zeggen dat ze een stukje van jou hebben gelezen. Je weet nog steeds niet goed hoe je daarop moet reageren. Het ontroert je, en maakt je klein. Je probeert het een beetje weg te lachen.

Je wou er net aan beginnen. De weekendboodschappen op hun juiste plaats zetten. De kamer opruimen. De afwas doen. Net op dat moment belt een vriendin aan. Je schaamt je.

Je ziet een reportage in het journaal. Over een beurs voor 50-plussers. 50-plussers? Wat je ziet doet alle alarmseinen in je hoofd op rood slaan. Je zou weg willen vluchten. Naar ergens.

Je hoort een stem aan de telefoon. Het maakt je rustig.

Je bent op bezoek in het ziekenhuis. Je duwt de rolstoel van een vriendin. Terug naar haar kamer. Je vertrekt weer. Ineens herken je de gang waar je loopt. Bijna vijftien jaar geleden. Je beste vriend kwam je ophalen, je mocht weer naar huis. Door die gang liep je.

Je staat te wachten buiten, voor de film begint. Aan het hek. Even een klein beetje bewegen, van voor naar achter. Er is een eeuwigheid in dat moment. Beelden van voorbij en beelden van komt nog vloeien naadloos in elkaar over. Je staat stil, om te voelen of het ophoudt.

22 november 2014

Genoveva

Ik kwam haar tegen onderweg. Op de fiets. Ik kwam terug van het 11.11.11-etentje, was op weg naar huis. Die ochtend had ik de banden van mijn fiets nog eens lekker opgepompt, met die geweldige pomp van mij. Ze stonden lekker hard, en ik ging vooruit als een speer. Ik voelde me zowaar een beetje jong.

Ze kwam naast me fietsen, en ze heette Genoveva. Ik herkende haar, van in de winkel. In de winkel is ze altijd heel bedeesd. Zodra ze mij of iemand anders ziet, slaat ze direct haar ogen neer. Ze zegt amper iets.

‘Nou, u bent lekker bezig, qua fietsen, meneer. Vindt u het niet erg als ik een stukje mee fiets?’

Natuurlijk vond ik dat niet erg. Ik dacht: vandaag heb ik al met veel mensen gesproken, er kan er best nog eentje extra bij. En ik dacht ook: nou, ze is wel lekker bezig, qua praten, nu ze niet achter de winkeltoog staat, maar op de fiets zit.

‘Mag ik even vragen, meneer, de liefde, begrijpt u daar iets van?’

Daar moest ik even over nadenken. En terwijl ervoor zorgen dat ik nergens tegenaan reed. Misschien is het iets van ouder worden, maar soms heb ik echt veel last van autolampen van tegenliggers, ze verblinden me. Ik antwoordde haar dat ik er eigenlijk ook niet altijd veel van begrijp.

‘U leest dan waarschijnlijk in het weekend ook altijd die rubriek ‘lust en liefde’ in de krant?’

En ik moest andermaal bevestigend antwoorden.

‘Misschien doe ik wel alles verkeerd. Misschien zit ik gewoon ingewikkeld in elkaar. Misschien is mijn lichaam erg ingewikkeld of zo. Ik heb alleszins het gevoel, nu na de laatste relatie die ik had, dat ik minder zelfvertrouwen heb. Al weet ik tegelijk beter wat ik wil, of zoiets. Herkent u dat, meneer?’

Ik zei haar dat die meneer niet echt hoefde, dat ik daar nogal zenuwachtig van word meestal. Ik wist niet goed of ik haar moest bekennen dat ik het inderdaad herkende. Was dat niet wat te intiem? En vooral, zouden we nog wel genoeg tijd hebben om het verhaal uitgebreid genoeg te vertellen? Met die harde banden was het moeilijk om traag te fietsen. Wil dat dan zeggen dat harde banden slecht zijn voor de liefde? Ik vroeg haar of ze wat meer kon vertellen.

En ze vertelde me het verhaal van verschillende relaties, vooral dan de laatste. We hadden ondertussen afgesproken dat we gewoon zouden blijven doorfietsen. We waren nu basically blokjes rond aan het rijden in de buurt van waar ik woon. Misschien zou de magie wel wegvallen als we zouden stoppen met fietsen, je weet dat nooit. Misschien zouden we dan allebei verlegen worden, de ogen neerslaan, snel doei zeggen, en dan naar huis fietsen.

‘Soms denk ik: het hoeft niet meer. Misschien wil ik nog wel een man in mijn buurt, maar misschien ook niet. Telkens opnieuw gekwetst worden, telkens opnieuw tegen hetzelfde aan botsen.’

Ik zei haar dat het helemaal niet zo hoeft te zijn. Dat er best wel iemand zou kunnen zijn die wel tijd zal hebben voor haar, een beetje geduld, en mededogen.

‘Ja, zoals in die films altijd, als ze dan zeggen: I’m not going anywhere. Vindt u dat ook altijd zo’n mooi moment op de romantiekschaal?’

Ik moest glimlachen, want ik vind dat ook altijd een moment om innerlijk een traantje weg te pinken. Ik legde haar maar niet uit dat ik een watje ben, in het diepst van mijn gedachten. Ja, zei ik.

‘Trouwens, even tussendoor, heeft iemand u van de week een gelukkige mannendag gewenst?’

Nee, dat had niemand gedaan. Ik zei haar nog wel dat ik het een beetje raar vond dat internationale mannendag samenvalt met wereldtoiletdag. Al zal daar waarschijnlijk geen diepere bedoeling achter zitten.

‘Dan wens ik u nu een gelukkige mannendag, in uitgesteld relais. Zo zegde men dat vroeger, weet u dat nog?’

Ja, dat wist ik nog.

‘Ik vond het zeer fijn om met u te fietsen meneer. Maar nu moet ik wel naar huis. Er is een film op de televisie die ik wil zien. En misschien zegt er wel iemand in die film I’m not going anywhere, en dan moet ik erbij zijn natuurlijk. Laten we gewoon afspreken dat het voor u en voor mij nog wel goed komt, met de liefde dan.’

Dat vond ik een mooie afspraak. Het bijzondere was dat ik me had voorgenomen dat ik tussen het etentje en thuis een onderwerp zou bedenken voor een stukje. Soms gaat dat zo, dan wacht ik op een woord of een zin of wat dan ook. En dan weet ik: daar is mijn stukje. Soms heb ik er dan geen zin in, maar eens een woord of zin zich aandient, kun je niet weigeren. Het stukje komt dan op je weg. En nu had ik dus een onderwerp voor een stukje, en ook nog iemand die me zei dat het nog goed zou komen met de liefde. Ik keek er al naar uit om me met die gedachte en een dekentje in de zetel te nestelen, en te zoeken naar een of andere romantische film waarin belangwekkende zinnen gezegd worden.

16 november 2014

Kleine barstjes

Kleine barstjes. In je huid? Je echte of je denkbeeldige? Kleine momenten van verlegenheid of aarzeling.

Je wou iemand mee vragen voor de tentoonstelling. Je deed het uiteindelijk niet. En je ging zelf dan maar, ineens op die dag. Het had ook een andere dag kunnen zijn.

Een moment. Je denkt: ik zou zachter willen spreken, voorzichtiger, kleiner. Het gebeurt niet.

Een moment. Er is iets te veel pijn. Heel even denk je dat je het aan iemand zou willen vertellen. Het gaat weer voorbij.

Een moment. Je bent blij iemand te zien. Je probeert het een beetje te verbergen. Je probeert het een beetje te laten merken.

Je bent blij iets te horen over het boek van natuurlijk een boek.

Je leest woorden. Je weet niet goed of die iets meer betekenen dan ze zeggen. Misschien zijn ze een vraag. Misschien zou je ze kunnen beantwoorden, alsof ze een vraag waren.

Dingen die je moeilijk vindt en die je heel onrustig kunnen maken. En niet goed weten of het terecht is, dat wat je voelt, of gewoon een teken dat je oud wordt. Ouder dan sommige anderen. Of zo.

Je moet iemand iets  vragen. Heel eenvoudig eigenlijk. Een professionele vraag. En toch twijfel je, schuif je het stellen van de vraag voor je uit.

Soms schrik je van een van je eigen gevoelige flanken. Je observeert wat er gebeurt als iemand iets zegt, zelfs onbedoeld, dat aan die kant binnenkomt. Wat het met je doet. En hoe het je verlegen maakt.

Liggen woelen in je bed. Wachten tot de dingen je lichaam weer verlaten.

Je hebt heel even tijd, op weg naar huis na het werk, om die cadeaus te kopen. Met grote efficiëntie kies je heel erg snel uit de stapels boeken in de winkel. Je staat aan de winkeltoog, om te betalen. En het is alsof het te snel ging. Alsof je een soort traag respect had moeten hebben.

Je neemt de trein, ’s avonds, weer naar de grote stad. Heel even, ergens tussen hier en daar, is het alsof je ineens geen rugdekking meer hebt. Heel even zou je alleen maar thuis willen zijn, waar dat ook is. Het gaat snel weer voorbij.

Je gaat zitten tegenover een mooie mevrouw. Je was er niet helemaal op voorbereid. Ineens denk je dat je haar net een klein beetje te lang hebt aangekeken terwijl je je jas uit deed, een seconde of zo. Verlegen.

Een moment. Iemand die je ineens doet terugdenken aan iets, lang geleden. En even weet je niet goed wat je moet zeggen, denk je dat iets zomaar gezien zou kunnen worden.

Hopen volk. Op weg naar de zaal zie je iemand die je al lang niet meer zag. Je herkent haar niet meteen, en je schaamt jezelf. Nadien, zoveel uur later, in je bed, besef je waarom: ze had haar haar anders gekleurd.

Er is je gevraagd een woordje te doen tijdens het feest voor een vriendin. Je zit de brief te schrijven die je zult voorlezen. Je hebt nog maar weinig tijd. Je weet niet goed of de woorden, die volgens jou wel de juiste zijn, ook goed zullen vallen. In het zaaltje aangekomen ben je een beetje klein.

Later op de avond. Dansen. Je bent een klein beetje te moe, je lichaam lijkt te hoekig. Je had iets soepeler willen zijn. Je doet je best om het niet te laten merken.

Je leest het nieuwe boek. Het maakt je een beetje verlegen. Waarschijnlijk is je leven inderdaad erg saai, of ben jij gewoon heel saai, nog meer plausibel.

De trein terug naar huis. De vorige korte nacht weegt een beetje. Je schuift een beetje weg in de cocon waar jij met je boek in zit. De trein komt aan. Je staat op. Ineens zie je dat er veel mensen in de trein zaten. Even is het alsof je daar niet op voorbereid was.

Op weg naar huis. Je hoopt dat niemand je iets zal vragen onderweg. Je denkt aan de verwarming die je aan zult zetten. Je denkt aan woorden die je zou kunnen schrijven. Je denkt aan dingen die je zou willen zeggen, zou willen vragen.

14 november 2014

Het zwart en het zilver



Een klein mooi boekje over de liefde, en over de eenzaamheid. Onder meer. Het zwart en het zilver van de Italiaanse schrijver Paolo Giordano.

Het verhaal is eenvoudig. Een jong koppel, de verteller en zijn vrouw Nora. Hij werkt aan de universiteit als natuurkundige. Zij richt huizen in. Als haar zwangerschap moeilijk verloopt, haalt de verteller een huishoudster in huis, de weduwe Signora A. Ze neemt direct haar plaats in als een steunpilaar in de moeilijke maanden. Nora bevalt van Emanuele, en Signora A. blijft in het gezin. Ze wordt er in zekere zin de spil van. Ze zijn haar ondertussen Babette gaan noemen. Signora A. wordt ziek, kanker. Ze sterft. Haar dood brengt het evenwicht in het gezin helemaal in het gedrang. Het koppel komt in een lichte crisis terecht, ontheemd als het ware.

De verteller en Nora zijn jonge mensen van deze tijd. Ze zoeken hun plek in de moderne, steeds veranderende wereld, willen een carrière voor zichzelf. Ze kunnen niet terugvallen op klassieke rollen voor mannen en vrouwen, ze passen niet in het oude gezin. Ze staan als het ware op een wit blad, met alleen de belofte van de liefde. En ook die begrijpen ze niet helemaal.

Signora A. heeft sterke en vaste overtuigingen. Ze doet niet mee met verandering. Ze zorgt, met een vanzelfsprekende autoriteit. Ze krijgt een sterke band met de kleine Emanuele. Zij is als een spil of een spiegel waarin de liefde tussen de man en de vrouw zichtbaar wordt. Of misschien wel alleen maar mogelijk is. Ze kunnen elkaar graag zien, door die vrouw in het huis. Door haar aanwezigheid kunnen ze onbewust het moment van de leegte, waarin ze tegenover elkaar staan, voor zich uitschuiven. En wanneer Signora A. wegvalt, hebben ze enkel elkaar.

De titel verwijst naar de theorie van de lichaamsvochten. Het zwart van de man en het wit van de vrouw laat zich niet mengen. In de driehoekstructuur die er was met Signora A. werd die eenzaamheid niet onthuld. Na haar dood is ze niet meer te vermijden. Met drie eilanden (en nog een kind erbij) ging het blijkbaar wel, met twee is de balans zoek.

Giordano beschrijft het met een zekere afstand, hij toont de kleine gevechten, het onvermogen, het gemis en het niet weten. De nog jonge verteller in het boek klinkt soms een beetje hard in hoe hij naar de liefde kijkt. Als lezer ben je getuige, en voel je iets van angst om alleen gelaten te worden in de grote wereld, met daarin de heel kleine wereld van een gezin.

Het zwart en het zilver is een mooi boek. Over de liefde, of over een liefde. Misschien ook wel over een beetje verloren lopen in deze tijd, over een onbewust verlangen tot uitstel. En ook over eenzaamheid, en hoe die te maskeren.