30 december 2013

Bijna goede voornemens

Wie weet. Misschien zijn je goede voornemen op nieuwjaarsdag wel gekleurd, in positieve zin. Misschien geloof je die dag wel in wonderen. In ongekende persoonlijke capaciteiten en kwaliteiten. In discipline en zelfopoffering. In grootsheid.

Wie weet. Misschien is het wel een goed idee om je goede voornemens te bedenken nog voor de jaarwisseling. Nog in staat van algehele nuchterheid. Nog volledig bewust van het al even algehele falen qua uitvoering van de goede voornemen van het bijna voorbije jaar. Dat soort dingen dus.

Welaan dan.

Start to run, met Evy, ook dit jaar aan je voorbij laten gaan. Niet simpel natuurlijk. Het idee van kilo’s die zomaar van je weg fladderen. Het idee van uren met Evy. En vooral dat strakke stretchpakje dat je ook dit jaar niet zult dragen. Het is een zware opoffering, maar net daardoor een goed voornemen.

Eindelijk een virtuoos worden op de 5-string banjo. Niet dat je nu al bijzondere capaciteiten hebt op 1 string. Niet dat je nu al zo’n banjo hebt. Maar het is toch een mooi vooruitzicht. Het voorprogramma spelen van de Broken Circle Breakdown Band. Alleen op het podium, zo van zes tot half zeven, nog voor de zaaldeuren opengaan. En vooral repeteren als de bovenbuurvrouw weer eens met haar bazookastem ruzie zit te maken door de telefoon.

De acrobatiek met de pan in je vingers krijgen. Het lijkt zo soepel, als je Jeroen Meus of eender welke andere kok op tv met zo’n pan bezig ziet. Die gasten draaien die aardappeltjes niet om met een lepel of spatel, nee, dat wordt met een soepele beweging zomaar achteloos lichtjes opgegooid, en alles komt vanzelfsprekend terug in de pan. Het is een soort pompend opgooien. Er zal wel een woord voor zijn. Het moet te leren zijn, misschien.

Beslissen of je de beslissende, definitieve, al het andere overbodig makende, roman dit jaar zult schrijven of toch nog maar niet. (Ja het is een voornemen in de categorie ‘vast abonnement’, maar dat mag de pret niet drukken.) Hangt samen met: beslissen of je jezelf in staat acht om ergens in de loop van de volgende eeuw, na noeste arbeid, op beslissende wijze iets meer dan één pagina te kunnen schrijven die een bestaansrecht heeft van langer dan drie seconden. (Ja, ook dat voornemen zit in het vast abonnement, maar ook dat mag de pret nog steeds niet drukken.)

De stapel nog te lezen boeken wegwerken. Een iets te voorspelbaar voornemen. Als je het zo formuleert. Kan geherformuleerd worden tot: het universele verlangen om alle boeken die je je kunt dromen (en meer) te betasten lichtjes te kietelen door het zachtjes lezen van enkele boeken die zo als een soort pars pro toto een moment van inzicht geven in het ultieme paradijs en je in dat moment van subliem geluk doen vergeten dat je al die andere nog niet gelezen hebt maar je tegelijk de illusie laten houden van de belofte op het lezen van alle boeken die je je kunt dromen (en meer).

Mee zingen in de Matthäus Passion van Bach. Zo ergens tussen de andere bassen staan, met een subtiele glimlach. De partituur losjes in de hand. Het besef van de volledige controle over adem en lichaam, als een klankkast van de goddelijke beroering. Doen of die tranen niet over je wangen lopen bij het slotkoor. En daarna heel voorzichtig weer naar huis wandelen, neerploffen in de zetel, en zeggen dat het volbracht is.

Koekjes bakken. Moet haalbaar zijn. Ze moeten wel zo lekker zijn als ze leken in die kleffe kerstfilm op Wijf TV, of was het op Vitaya? Je voornemen trouwens om dat toch maar aan jezelf toe te staan, ook de volgende jaren, om in de kerstperiode minstens één kleffe kerstfilm te bekijken op Wijf TV, of op Vitaya. Met een dekentje in de zetel natuurlijk. Jezelf uitermate belachelijk vinden omdat je vanaf de eerste seconde van de film al ziet welke pas in tweede instantie mooie man uiteindelijk de geliefde zal worden van welke al in eerste instantie mooie vrouw. Jezelf nog belachelijker vinden omdat je het niet alleen ziet, maar omdat je ook nog eens zowaar lichtjes emotioneel wordt als het ook nog eens zo afloopt. Gelukkig zijn er geen getuigen die zoveel wattigheid kunnen bevestigen, zodat je het tot het einde der tijden kunt ontkennen.

Ervoor zorgen, door pure kosmische wilskracht en zuivere energievelden, dat niets nog stuk gaat in je onmiddellijke omgeving. Gewoon een heel jaar lang zo bijdragen aan diepgaande innerlijke vrede. Gewoon een jaar lang geen moment van existentiële onrust omdat apparaat x of y zou kunnen stuk gaan en je zo op je onbeholpenheid zou wijzen. Gewoon een jaar lang je niet moeten afvragen wanneer die veter in die ene schoen nog maar eens stuk zal gaan. Gewoon een jaar lang niet, op een onbewaakt moment, vrezen dat iets in dat rammelende lijf van jou stuk zou kunnen gaan. (Jezelf dus nog maar eens uitleggen dat, getrouw aan je spirituele overtuiging, het lijden een normaal deel is van het leven, en dus gewoon, en dat je lichaam een deel is van de stroom van het leven en dus ook gewoon getijden kan kennen. Dat allemaal wel weten, en zo, en toch vaststellen dat je soms, zo rond 02.34 uur ’s nachts, bij volle maan, wel eens denkt dat er iets stuk zou kunnen gaan, zomaar. Waarna je dan denkt: als we er nu eens een voornemen van maken dat er niets stuk gaat?) Iets in die aard dus.

27 december 2013

I'll Be Seeing You


De trompet en de piano wisselen elkaar af. Net nu raken ze de juiste noten. Ze passen bij de staat van je hoofd. Uithoekpijn, zou dat bestaan? En pijngewicht? De noten bewegen er netjes tussendoor. Alsof ze een weg maken waar je alleen moeras vermoedde. Of een steppe of zo. Ze tillen je even een klein beetje op.

Hoe je een nacht lang in en uit iets dat op een nachtmerrie lijkt kunt schuiven. Hoe je wakker wordt, je handen in een vuist, je buik hard, al het andere in een of andere kramp. Rare dromen. Iemand komt je droom in fietsen. Het signaal om wakker te schieten.

De plekken waar je kunt zijn in je hoofd, of is het je hoofdlichaam? Je beweegt tussen plekken. Steeds ben je een beetje ergens anders. Is het die rare nacht? Is het die lichte verkoudheid, die zich in je gewrichten lijkt te nestelen?

Iets zou zomaar open kunnen scheuren.

Misschien zou je de hoek van de kamer opzoeken, om je daar neer te leggen. Om daar die stukken van jezelf neer te leggen. Als in een warm badje. En iemand die zegt dat alles goed zal komen.

Na de boodschappen, en na enkele klusjes, zoek je de zetel op, daar in de hoek van de kamer. Je probeert wat verder te lezen in je boek. Dit is de plaats. Het is moeilijk om niet te wenen, om een of andere reden. Naarmate je lichaam vanbinnen zachter wordt, wordt het aan de buitenkant hoekiger, of zo, denk je even. Je zet de zetel in de ligstand.

En het is alsof je bijna verdwijnt.

(Het had overigens ook My Funny Valentine kunnen zijn.)

Je denkt aan iemand die er niet meer is. Hij kon zo mooi zeggen dat alles goed zou komen. En je geloofde hem. Hij had ook gelijk trouwens. En zo graag zou je het hem willen kunnen zeggen, dat alles goed zal komen, met hem. (Het is moeilijk om voor die zinnen een verleden tijd te gebruiken, dus doe je het maar niet. Een voltooid verleden tijd klinkt zo voltooid. En dat is het verkeerde woord.)

In die ligstand is het alsof je een klein beetje zweeft.

Heel even denk je terug aan toen, in het ziekenhuis. Aan die nacht na de operatie. Hoe het voelde, in die kamer, en hoe rustig het was. En hoe je een beetje leek te zweven.

Hoe zou het zijn, om gedragen te worden?

Het net niet slapen, of het net wel.

Hoe de dag daarvoor je been ineens begon te trillen. Een soort ontlading van opgespaard getril.

Je opent je ogen, en het is alsof je ergens bent aangekomen. Een plek ergens in je lichaam waar je even kunt blijven. Uit de wind.

Je herinnert je niet veel van die rare dromen. Er was wel iets als een overstroming. Waar je liep, veranderde alles de hele tijd. Als door water. Het was een verlies.

Nog even telefoneren eerst. Naar haar en naar haar. Je stem heeft ondertussen een andere plek gevonden. Misschien is een lichaam een plek met vele kamers. Een stem kan kiezen. Welke kamer dit keer. Je kijkt naar je stem. Je denkt: ik ben ergens aangekomen.

Later loop je door de stad. Het is even alsof je rug je huid openscheurt. Je laat het gevoel komen en gaan.

(Of misschien wel The Girl From Ipanema, dat had ook gekund.)

Misschien heeft je rug nog een dag meer nodig om terug te keren. Het geeft niet. Je bent op weg naar huis. Straks krijg je bezoek.

26 december 2013

De trendziener


Het blijft me een rilling van droefenis bezorgen, dat de selfie het woord van 2013 is geworden. Zoveel tentoongesteld ‘hier ben ik, kijk naar mij, of beter: doe zoals ik, want ik kijk ook al naar mij’...

Of het een teken aan een of andere wand is dat de push-upbeha nu ook al mee zal bepalen of de index stijgt of niet, weet ik niet zo goed. En ik weet verder ook niet zo goed of ik wel voldoende beantwoord aan de schoonheidstrends. Ik heb me dan maar meteen in ontklede toestand naar mijn spiegel begeven om te checken of ik wel een dijkloof heb. Het lijkt redelijk mee te vallen, maar of het zal volstaan om mijn esthetisch verval een push-up te bezorgen, weet ik dus niet. ik zal hierover eerstdaags een schrijven richten aan de erfgoedcommissie. (Is dat dan de afdeling roerend of onroerend? Zoveel vragen…)

Wat ik wel kan zeggen, is dat ik in het kader van het verlicht en betrokken ondernemerschap een eigen bedrijfje heb opgericht om aan trendziening te doen. Het is een van de trends van 2014 dat het woord trendwatcher helemaal passé is.

Maar wat zijn dan de trends van 2014?

De eerste trend is de terugkeer van het regenkapje. Je ziet ze wel eens in deze dagen van winterstormen. Mensen die zomaar, blijk gevend van een merkwaardig soort optimisme, de straat opgaan, en heel verbaasd, en zelfs boos kijken als bij de eerste de beste windvlaag hun paraplu binnenstebuiten waait. De gewone paraplu is (eindelijk) helemaal out in 2014, en zelfs de transparante paraplu die er als een soort koker uit zag, en waar je bijna helemaal onder kon, komt niet meer terug. Wat wel terug zal komen, is het regenkapje. Mijn grootmoeder had zo’n regenkapjes. Ze zaten in een klein hoesje, je moest ze uitplooien, waardoor er van die mooie ribbeltjes in kwamen. En dan het touwtje onderaan vast maken. Het ziet er een stuk eleganter uit dan gewoon met een plastic zak over je kop rondlopen. En het is natuurlijk helemaal vintage.

De tweede trend is die van de drager. De beldrager eigenlijk. Met de bijna-afschaffing van de Senaat dreigt immers een zoveelste kaakslag te worden uitgedeeld aan het bezorgen van briefjes. Maar in het gebruik van de brede range aan beschikbare informatiedragers is ook in 2014 sprake van een interessante dialectiek. Mensen zoeken terug meer authenticiteit, maar dat is moeilijk, na zoveel jaar onderdompeling in het twitteruniversum. Uit een recent onderzoek bleek dat voor veel jonge mensen, die zich zowat binnenstebuiten keren en elke fractie van een begin van een gedachte delen op een mediaplatform (wat altijd wel intelligenter klinkt dan gewoon feesboek of twitterdetwit), het gewoon opgebeld worden wordt ervaren als een inbreuk op hun privacy. Je mag dus wel constant foto’s maken van wat je eet, je mag kaartjes online zetten van je jogparcours, je mag zeggen dat je humeur die dag suboptimaal is of dat je zin hebt in 10.000 likes bij je nieuwe profielfoto, maar gebeld worden, hohohomaar (het is natuurlijk nog altijd een beetje kerstmis). Vandaar dus de nieuwe trend, een vorm van herovering van de echte communicatie. Wie echt in wil zijn, laat vanaf nu per drager een belverzoek bezorgen aan zijn of haar geliefde. Mag ik u bellen? De drager zal je daarna, via een vaste lijn, bij voorkeur met een telefoon met draaischijf, op de hoogte brengen van het antwoord. En daarna kan de communicatieve transactie dan plaatsvinden.

De derde trend is ovomaltine. En ook hier lijkt het om gewone retro te gaan, maar het is meer. Het gaat over een transitie naar een ander economisch paradigma natuurlijk. De voorbije jaren hebben we een welbepaalde vermarkting gezien van het koffie- en thee-universum. Er kwamen allerlei apparaten, met pads en capsules, en ook alle patenten op die wegwerpdingen. Gewoon koffie drinken zat er niet in, je dronk een concept. En wie zich echt wilde positioneren op de markt van interessantigheid haalde natuurlijk een exclusief espressoapparaat in huis, en leerde zichzelf het bijpassende espressojargon aan. Dat zal nu allemaal veranderen door de reïncarnatie van de ovomaltine. De iets ouderen onder ons kennen nog die oranje dozen van vroeger. Binnenkort komt er een eerste ovomaltineapparaat op de markt. Daarmee zul je dan de perfecte ovomaltine-ervaring tot je kunnen nemen. Op de juiste temperatuur, met de juiste melk, in de juiste kop. Het apparaat zal echter geheel in open source ontwikkeld worden, via crowdsourcing, als een vorm van commons als het ware (wat ovomaltine natuurlijk ook wel een beetje is). Elk onderdeel van dat apparaat zal volledig herbruikbaar zijn, en de opbouw zal modulair zijn, het product van ecodesign, en gericht op herstelbaarheid. Dat is dan ook een vorm van herovering van ontvreemde en vervreemdende kennis. Er komen speciale ovomaltinebars, toonbeelden van upcycling, en dat in coöperatief beheer. Ovomaltine wordt ten slotte het symbool van de algehele trend van 2014, die van de trage liefde. Na slow food en slow journalism is het nu tijd voor slow love. Of zoiets.

22 december 2013

Rust op zondag

Je blijft maar binnen vandaag. Je wilt niet weten, niet zien hoeveel mensen er ongetwijfeld door de winkelstraten slenteren. Zouden ze nu nog steeds niet uitgekocht zijn? En kunnen ze anders hun koophonger toch niet gewoon één dag ophouden? Als even je adem inhouden omdat dat zou helpen tegen de hik. Zodat een stukje van de stilte toch even kan gaan liggen.

Die ochtend erg vroeg wakker. Heen en weer draaien. Uiteindelijk toch maar de radio op. Als opstapje voor het opstaan. Een mevrouw vertelt over Bach. En je stelt vast: ochtendtranen. De eerste keer, denk je.

Het kleine jongetje. De gordijnen aan de straatkant hebben een grillig motief. Ze houden het straatlicht niet helemaal tegen ’s nachts. Donker is het nooit helemaal. Het licht van voorbij rijdende auto’s schuift over de muren van de slaapkamer.

Een stapel kranten bij het ontbijt. Honger naar verhalen. Je zou willen dat ze je overnemen.

Nog wachten met het aanzetten van de verwarming. Je krijgt de warmte niet zomaar cadeau.

Met enige moeite sleep je je naar je werkkamer. Die paar dingen wil je nog gedaan hebben. Zodat je ze achter je kunt laten.

Het kleine jongetje. Zijn grootvader is in de weer met de kerstverlichting. Er is een soort kader gemaakt, een beetje als een ladder. Donkergroen. Op dat kader worden groene takken getimmerd. En er is de groene kabel met de lampen. Die worden elk jaar weer netjes opgeborgen, in de oorspronkelijke doosjes. Gekleurde lampen. Eerst testen, nadat ze allemaal zijn ingedraaid. Daarna gaat het kader tegen de gevel, boven de winkelramen. Soms gaat het jongetje kijken, naar de gekleurde lampen.

Tijd om wat te gaan lezen. Dit is de plaats. Dat is de titel. Misschien mag nu de verwarming wel stilaan aan. Je zit te rillen in de zetel. Gelukkig ziet niemand het. Je doet of je het niet merkt, probeert jezelf te ontrillen.

En onderhuids toch soms. Onrust op zondag.

Woorden gaan door je hoofd. Woorden, zinnen, gesprekken. Volgens dat boek moet je ze allemaal maar gewoon laten komen. Als gasten.

Het kleine jongetje. Op weg naar de kerk. De nachtmis. Hij moet zingen in het koor. Solo aan de microfoon. Jesu allerliefste kind. Met een hoge la. Naast de kerk staat een kerststal. Die wordt omschreven als een moderne kerststal. Met veel wit. Kwetsbaar voor de wind. Dat laatste stuk, net voor je de trappen op gaat, daar is er vaak veel wind. Je moet heel even een klein beetje moeite doen. In de kerk is het warm, er zijn al veel mensen.

Je moet nog wennen aan de vakantie. Alsof het nog niet mag. Alsof het toch een beetje decadent zou zijn om zomaar niets te doen. Je doet het toch maar en trekt je terug in de zetel, met een dekentje. De laatste twee afleveringen van die ontroerend sterke serie. Spannend, dat ook wel. Lichte kleuren, voorzichtig melancholische muziek, mooie beelden. Zoveel getormenteerde mensen, zoveel pijn in de tijd opgestapeld. Zoveel hartverscheurende machteloosheid. Een kind dat sterft. Onstilbare tranen. Die gelukkig weer niemand ziet.

Mensen die proberen elkaar te bereiken.

Het kleine jongetje. In het ene huis zijn er grote kerstballen. Een beetje zilver- of koperkleurig. Ze zitten in een doos met zes, maar er zijn er geen zes meer. Een vrij grote kerststal. Met kleine pannetjes in het stro. En een schaapje met drie poten. In het andere huis is de kerststal kleiner. En de beeldjes nog compleet. Een groene draad met zogenaamde witte kaarsjes, met lampjes die nog bijna allemaal werken, denk je. De boom staat een beetje krapjes daar op dat kastje in de hoek. Maar het geeft niet.

Buiten regent het. Blijkbaar.

Onderhuidse tranen. Die horen bij een zondagnamiddag, ergens tussen vijf en zes.

Het was goed om thuis te blijven. Voor rust op zondag.

21 december 2013

Een trage kanteling

Geruisloos ben je daar gekomen. Denk je even. Daar waar het kantelt. Verder kan het donker niet komen. Als een golf die zich ver het strand op trekt. En je staat ernaar te kijken, hoe het water net niet tot aan je tenen komt. En je weet dat je kunt blijven staan daar, want het tij kan enkel kantelen.

In het begin is het nog heel even een kwestie van hoop. Misschien wel blind vertrouwen. Het duurt tot het licht van februari eer je zeker weet dat het onstuitbaar is. Nu, net voorbij het kantelen is het nog als iets dat je uit handen moet geven.

Al zul je het misschien wel ergens kunnen horen. Al zal er wel ergens een plek zijn in de aarde waar je het kunt horen. Het krakende verlangen naar het licht.

Misschien zit het daar diep verborgen. Onder lagen aardhuid. Gedoemd tot aarzelen. Bang van zijn eigen bestemming.

En misschien kun je het ergens voelen. Als een nauwelijks waarneembare trilling in de lucht. Misschien is er een kleine luchtverplaatsing, daar waar de herfst in de winter kantelt.

En het kan je verwarren. Als een liefde waar je denkt geen recht op te hebben. Je weet dat de dagen langer gaan worden, maar tegelijk worden ze voor even ook nog eens kouder. Alsof iets nog niet mag. Alsof je geloof op de proef gesteld wordt.

Het zou kunnen dat je naar de rand van het water moet gaan. Aan de zee, aan een rivier. En dat je daar het water moet strelen. Om iets van het mysterie te begrijpen.

En een trage dans laat zich dromen. Ergens in het grensgebied.

Zou het stil zijn? In dat ene minuscule ogenblik, in dat onzichtbare niemandsland tussen twee seizoenen? Zoals dat ene moment tussen het einde van de nacht en het begin van de dag.

Wat zou het met je lichaam doen? Misschien kan het uitzicht op licht, daar ergens, al een troost zijn voor wat op je schouders drukt. Misschien kan het als een beloftevolle rilling langs je rug naar beneden sijpelen. Tot het rust op je heiligbeen.

Het is goed om het hoofd te buigen. Ergens diep in de nacht. Voor het deelzijn aan die eeuwige beweging.

En dat het eeuwig zo zal blijven, het is misschien ondertussen ook al een geloof geworden.

Dat je erin kunt verdwijnen, in die kantelende beweging, dat je ooit terug zult mogen keren naar daar. Al ben je nooit helemaal weg geweest.

Misschien is je leven niet meer dan een golf. Water dat zich een beetje onttrekt aan water. Je zou kunnen geloven dat je de golf kunt zien. Zoals het water zou kunnen geloven dat het een golf in zich heeft.

Het is een moment om te vieren. Daar waar het licht zich begint te bevrijden. Hoe je dat moet doen, weet je misschien wel niet. En waarschijnlijk geeft dat niet. Het zou kunnen dat je gewoon mag zwijgen. En wat dat met je huid doet, hoef je niet in de woorden te leggen.

Het is als onverwacht je bestemming bereiken, bereikt hebben. En heel even niet weten wat te doen met dat besef.

Het is als wachten op een hand die op je buik gelegd wordt. Midden in een nacht.

15 december 2013

Flikkerkerstman

Door de nacht fietsen. Er is altijd een moment, net voor halfweg, dat je even niet meer vooruit lijkt te gaan. Je trapt en trapt, en het is alsof je hoogstens wat schuift of zo. Heel even is het alsof je geen zin meer zou kunnen hebben om verder te fietsen. Het heeft nog minder zin om te stoppen in dat niemandsland. Je zou nooit meer thuis raken. Je zou nooit meer terug kunnen naar vanwaar je kwam. Je zou verdwijnen in het halverwege. Nooit zou er nog iets van je vernomen worden, of zoiets.

De thuiskomst. Heel traag het huis binnenkomen. Dankbaar. Nog steeds.

Een mooi gesprek. Wat heb je gemist in je leven? Zonder groot gewicht, zonder enige bitterheid, zonder verwijt, gewoon. Terugkijken naar het leven zoals het is geweest tot nu toe. Ergens in de tweede helft ervan aanbeland. Even aarzel je, zoals wel vaker. Jij bent de jongste van de groep. Soms besef je het ineens. En het maakt niet uit. De verhalen lijken zo mooi traag, gelouterd verdriet soms.

Eerst alles weer opruimen voor je vertrekt. Die ochtend had je al gepoetst. Je probeert steeds erg goed te letten op al je bewegingen. (Maar wat je ook doet, altijd blijft die stofzuigerslang wel ergens achter een deurklink haken. Hoe doet de rest van de mensheid dat eigenlijk?) Netjes door de knieën, rustig werken. En toch. Nadien moet je toch altijd iets verbijten. Het is niet anders. Misschien is je lijf ouder aan het worden. Maar dat was de ochtend. Nu alles opruimen, het bezoek is weg. De afwas niet laten staan. De dingen zo doen dat het fijn zal zijn om morgenvroeg hier weer binnen te komen. En dankbaar te zijn.

Of het woord klacht hanteerbaar is voor het buikgebeuren. Een belangwekkende vraag. Ook je dierbare geliefde heeft andermaal gelijk als ze de discussie kort en bondig samenvat. Je doet je best om niet weg te lopen van het gesprek. Misschien leer je het ooit nog wel.

Eigenlijk heb je geen enkel zinnig antwoord op de tandpastavraag. Goed zo.

Er is veel goddelijks in het centrum van de wereld. Lijkt wel een mooie zin om de dag mee te beginnen. Of beter: om de dag verder mee in te wandelen.

Je ogen sluiten en enkel je hand zijn.

Waarom razen die auto’s hier altijd zo snel voorbij?

Zondagmiddag. Verse koffie en de kranten bij het eten. Even kijk je om je heen, of het wel mag, of er niemand zegt dat je dringend iets anders zou moeten doen. Het mag. Jippie.

Je bent onderweg. De alternatieve kerstboom zal binnen enkele dagen arriveren. Je oefent jezelf al een beetje. Waar zal hij komen? Waar zal je dan die stapel nog te lezen boeken leggen? Moet je die kerstboom ook nog versieren, of zou dat al te decadent zijn?

Aangekomen, bij je bestemming. Zomaar een cadeau dat je vraag beantwoordt. Lampjes. Voor in de boom dus. En daar eigenlijk heel blij mee zijn. Mag dat wel?

Er loopt een meisje met een flikkerkerstman door het café. Je zou niet weten hoe je dat merkwaardige ding anders zou moeten noemen. Een kerstman op een stokje, met daarin allerlei flikkerende lichtjes. De lichtjes kunnen de droefenis niet verbergen.

Op je terras nog even de nodige dingen doen. Die tomatenplanten mogen nu eindelijk wel weg, je hoeft je er niet meer schuldig om te voelen. Bollen gaan in de grond. Alles een beetje aan kant, zo lijkt het toch. Even om je heen kijken. Het blijft altijd een wankele gedachte. Leven in jouw handen leggen. Misschien leer je het ooit nog wel.

Waar het je lichaam achterlaat

De beelden blijven nog een beetje door je hoofd gaan. De erg ontroerende documentaire over de vrouwen met borstkanker. En wat dat met de liefde doet.

Hoe het een lichaam achterlaat in verwarring. In ontheemding misschien wel.

Is het een ander lichaam geworden? Of heeft iets zich teruggetrokken? Achter een of andere linie, om misschien weer terug te keren als de kust veilig is, als er geen vijandelijk vuur meer is.

Wat een sensueel, aanraakbaar, graag aan te raken lichaam was, lijkt ineens verlaten. Aanrakingen doen pijn.

En wat er niet meer is, die borst. Mag het gezien worden, en zo ja, door wie? Is het een er niet zijn, of wordt het een veranderd zijn, of een ander zijn?

Zo mooi, en zachtjes verscheurend, hoe ze erover praten.

Mannen die blijven. Mannen die weggaan.

Als een noodlot, een teken van een of andere god zou je misschien nog gaan denken. Hoe je altijd in dat bed lag, als lepeltjes, en hoe die ene borst waar je altijd je hand liet rusten, de borst was die verdween. En hoe je het waarschijnlijk even niet meer weet, waar je je handen moet leggen.

En hoe de verwarring traag door het hoofd sijpelt. De man, de andere, in dit geval.

De foto’s van de amazone.

En de pragmatische aanpak van die ene schitterende vrouw. Problemen die we gewoon even oplossen. Er zijn middeltjes, dus die kun je gewoon gebruiken. En daarna gaan zwemmen met de andere meisjes. Benen in de lucht, patroontjes maken.

Eigenlijk kun je er niet veel over vertellen. Er is een zekere verhaalschroom. De verhalen worden mooi verteld, in de juiste toon, met rustige beelden. Er is geen tragiek toegevoegd, er zijn alleen de verhalen. Er te veel over zeggen zou een toe-eigening van de verhalen zijn.

Een dag later, ergens, komt wel iets van jouw verhaal. Het zal ook wel ergens door sijpelen. Is het je huid of is het je hoofd?

Misschien was je tevoren je lichaam niet eens. Het lichaam was wel ergens, maar het was gewoon. Het deed dingen die het verondersteld werd te doen. Afwezig aanwezig. Vanzelfsprekend, maar misschien een beetje onzichtbaar.

En dat lichaam, als een huis waarvan je helemaal niet had opgemerkt dat het architectuur was, werd ineens uit elkaar gehaald. Bleek ineens iets te zijn. Een aangeklede en bewoonde ruwbouw.

Misschien kon het niet anders. Dan dat je een toeschouwer werd. Het lichaam werd een ding. Een ding waarin iemand zou snijden. Een ding waarin allerlei buisjes werden gestoken. Een ding waar vergif in werd gebracht.

Dokters staan naast je bed, kijken naar het ding, voelen eraan. En jij kijkt toe, je schouwt toe.

Misschien was het ook wel een redding, die verdinglijking. Misschien kon je zo tot de aanval overgaan. Kon iets van jou een virtuele soldaat worden, naast dat ding lopend.

De verwarring sloeg toe na het slagveld, in de stilte na. Toen het gevecht voorbij was, en men opnieuw buisjes in je arm wilde steken, knapte er ineens iets, ergens in jou. In welk jou?

En toen je langzaam weer was ingetrokken in dat huis, dat zwaar was verbouwd, kon je door de kamers dolen. Niet minder, maar anders ontheemd, alsof je het nu wist.

Vaststellen dat dit het huis was waar je zou blijven wonen, dat kon je je in je hoofd voorstellen. Veel meer nog niet.

Misschien was dat een ruwbouwdenken. Dat het aanraakbare lichaam alleen dat huis kon worden, was niet voorzien in de handleiding ‘hoe overleef ik het leven’.

Dat je kunt wonen in een verdwaalhuis. Misschien ben je eerst nog een toeschouwer, en zie je jezelf elke dag weer thuiskomen, in dat huis. En na een tijdje denk je: als ik dan toch toekijk, kan ik even goed binnen gaan zitten.

Muren die een beetje verkleuren. Klimop die een huis inneemt alsof het er al eeuwen is, alsof het een plek geworden is. Een beeld, als deel van de straat, een huis als alle andere, een beetje toch. Misschien gaat het zo wel, wie weet.

08 december 2013

Er was eens

Het beheer van de tijd. Nog snel een beetje poetsen en opruimen, verse lakens, en dat soort dingen. Het huis, een beetje, klaarmaken voor. En daarna nog snel een soepje. Alles zien wat je zou moeten doen, had moeten doen. Het huishoudelijk falen. Een beetje toch. En dan snel de fiets op.

Pogingen tot draaien, in alle richtingen. Die stoelen in de filmzaal zijn niet helemaal perfect. Of zoiets. Of is dat hoekige lijf te groot?

Hoe zacht zou de nacht kunnen zijn?

Iets over niet willen verdwalen, en telkens weer terugkeren. En ook telkens weer opwarmen. En merken hoe dat je ontroert.

Iets over niet loslaten, geen minuut. En dat het alleen op die manier goed is.

Iets over te korte armen, en er niet goed tegen opgewassen zijn.

Iets over tranen aan de binnenkant van je ogen, waar ze niet zo goed zichtbaar zijn.

Het kleine jongetje in de trein. Hij zit naast zijn mama. Hij neemt een blad papier, en begint dapper te schrijven. Een eerste zin. Een tweede zin. Daarna kijkt hij omhoog, ergens in de lucht. Er komt iets niet, of zo. Als je opstaat, kijk je stiekem even op zijn blad naar die twee zinnen. L’histoire de la petite fille. Il était une fois une petite fille qui… Wachten op een verhaal dat misschien niet komt.

De grote zaal, met zoveel mensen. Af en toe denk je dat je iets geks zou willen doen. Je doet het maar niet.

Thuiskomen en snel weer vertrekken. Je daardoor een klein beetje verloren voelen.

Onderweg zijn, weg zijn, en de hele tijd denken: hoe is het ginder, waar is ze nu?

Je toch af en toe een beetje dom voelen tijdens die quiz.

Niet goed weten hoe dat moet. Je verveeld voelen tegenover de anderen. En toch te vroeg vertrekken, omdat je ginder zou moeten zijn.

Door de nacht fietsen. De weg lijkt langer dan je had gehoopt. Er zijn meer hellingen dan je had gedroomd. Er zijn ook meer putten in het fietspad dan je had gevreesd. Je fietst zo snel je kunt. Naar het einde voel je dat het lichaam een beetje stropt.

Het genot om, voor het eerst, thuis te komen in een huis waar al iemand is.

Het lichaam nog in de war. Ergens diep in de nacht verward wakker worden. Alsof je in een nachtmerrieachtige loop zit, waar je niet meer uit kunt. Telkens opnieuw teruggezogen worden. Opstaan en je daarna heel langzaam terug naar het hier (het ginder is hier geworden) ademen.

Een beetje verlegen over straat lopen. Een warme hand. Daar nog steeds aangenaam door in de war zijn.

Soms heb je geen zin in je lichaam. (Redelijk domme gedachte, eigenlijk wel.)

Je zit in de kamer. Met haar en met haar. En je weet niet goed naar waar je moet kijken. Verlegen ontroering. En ingewikkelde moeilijk uit te leggen trots.

Moeilijke vragen. Over kerstbomen en het niet toegeven aan een onwillig lijf. En, andermaal, weten dat je antwoorden niet helemaal overtuigend zijn. Of zoiets.

Iets over een warme hand.

Iets over het niet altijd goed weten.

Dat je bij een of andere officiële instantie zou moeten kunnen protesteren tegen het al te veelvuldig gebruik van de uitdrukking we zijn vertrokken! Waarna die instantie waarschijnlijk zal antwoorden met: absoluut! Grrr.

05 december 2013

En de wind dan

Iemand zei je ooit.

Iemand zei je ooit. Dat er een plek is waar je kunt schuilen voor de wind.

Waar je misschien achter sterke muren kunt zitten. Warm en veilig. Waar het huis niet kraakt.

Iemand zei je dat ooit.

Denk je toch.

En daar, op die plek, kun je gaan zitten. Kun je je neerleggen. Kun je zelfs zomaar slapen. Erop vertrouwend dat er niets zal gebeuren. Dat alles er nog zal zijn in de ochtend.

Wie was dat, die je dat zei?

Je kunt door de wind lopen. Even zelfs denken dat je zult worden weggeblazen. De striemende regen loopt over je heen. En je loopt gewoon verder. Iets in je zegt: daar is de plek. En als je je er geen vragen over stelt, blijkt dat je aangekomen bent.

Misschien weet je het niet meer.

Wie dat was, die je dat zei.

Je aarzelt nog even, voor je de sleutel in het slot steekt. Stel je voor dat. Maar er is geen weerstand, en de deur laat zich zomaar openen.

Iemand zei je dat ooit.

Laat het zo maar zijn.

En je opent de deur. En je gaat binnen. Een rustige stilte, in een vriendelijke donkerte gehuld. Alsof die plek op je wachtte.

Het is er verrassend stil. Alsof er niets aan de hand is. Alsof het gewoon zo is.

Iemand zei je dat ooit.

Dat je ooit die plek zou kunnen vinden. Misschien. Daar waar de wind. Dus

En je bent binnen, zo lijkt het toch. En voor je het licht aansteekt, ga je even op de grond zitten. En je luistert.

Het is je adem. Die hoor je. Langzamer en langzamer.

Zou je het gedroomd hebben? Dat iemand je dat ooit zei.

Het zou kunnen dat je niet meer moet lopen. Dat niets je nog op de hielen zit. Of toch niet veel.

Het zou kunnen dat je zomaar kunt blijven. Op die plek die jou wel herkent.

Iemand zei je dat ooit.

Misschien zag je het wel. In iemands ogen. Dat iemand het je wilde zeggen.

En je wacht. Op wat niet komt. En dat wist je.

Je had er al van gedroomd. Met open ogen. Dat je wist wat je bestemming zou zijn. Dat het aankomen zou bevestigen dat de weg zich had laten vinden.

En toen wist je het.

Dat iemand je dat ooit zei.

01 december 2013

En de kinderen dus


Je toch maar op voor jou gevaarlijk terrein bewegen. Het zou moerassig kunnen zijn, wie weet.

Dat je soms denkt altijd aan deze kant van de lijn te zullen zijn. Niet te overbruggen. Dat daar aan de andere kant een wereld is waar je nooit toe zult behoren. Dat je altijd in een achterafkamertje zult zijn, verder het huis in gaan zal nooit mogelijk zijn.

Dat je soms door kinderen zo gemakkelijk wordt uitgenodigd om erbij te komen zitten. Daar waar zij zijn. Kom maar, speel mee. En dat je nooit helemaal goed weet hoe je je verlegenheid en verwarring daarover moet verbergen.

Herkend worden. Als iets. De muntjesman misschien wel. En zo misschien ook wel als iemand dus. Blijkbaar in een herinnering zijn gekomen, en dus iets betekenen daar.

Dat het een geschenk is.

Ze zien groeien. Sommigen van hen zijn ondertussen al volwassen. Niet helemaal goed weten waar het woord kind ophoudt en het woord volwassen begint. Als die twee al gescheiden zouden zijn.

Soms zo iemand aankijken, en beginnen tellen. Wat als? En hoe oud zou? En er iemand naast zien staan.

En niet goed weten wat je dan al die tijd met je onbekwaamheid had moeten doen. Of zou dat zich wel hebben uitgewezen?

En of het dus een goede zaak is dat?

Wakker worden, of eigenlijk al even wakker zijn, en een kinderstemmetje horen dat een sinterklaasliedje zingt. Glimlachen, in het donker, niemand ziet het.

Je bent blijkbaar ook de eigenaar van benen waar je af kunt glijden. En of je die op simpele aanvraag even in stelling kunt brengen.

Zou je dat in je eigen hoofd kunnen zien? Waar het kind ophoudt en waar de volwassene begint? Als die laatste al ergens begonnen is.

Nog altijd niet helemaal begrijpen hoe dat juist zit. Hoe je als kind vond dat volwassenen een echt volwassenengezicht hadden. Iets dat definitief over een bepaalde lijn was gegaan, dat dus aan een andere kant was. Terwijl je bij je vrienden en zus en zo die toen ongeveer even oud waren als jij nooit hebt gemerkt dat zij over een lijn zijn gegaan. Ze zijn hoogstens een klein beetje veranderd, uitgediept of zo in hun lijnen. Tot je van jezelf een foto ziet waarop het lijkt alsof die mens op die foto wel aan een andere kant is.

Naar huis fietsen en het kleine zwarte meisje zien huppelen, al zingend, op het fietspad. Heel traag er voorbij fietsen.

Dat iets voorbij is gegaan. Dat je wel ziet hoe het allemaal gegaan is. Dat je er wel mild naar kunt kijken. Maar dat je toch denkt dat iets is voorbij gegaan.

Iets horen over een zoektocht. Over hoe een kind weer bereiken. En je erg klein voelen, maar het toch maar niet laten merken. Je zou iets willen laten voelen, maar je doet het toch maar niet.

De kleine jongen in de trein. Hij vertelt honderduit tegen zijn papa. Ze hebben pret voor tien. Het is wat moeilijker om je op je krant te concentreren. Het kan ook zijn dat je gewoon een beetje moe bent.

Een stukje schrijven waar ook iets over kinderen in komt. Niet goed weten of je dat wel moet doen. Misschien laat je zo wel iets zien dat te raakbaar is. Maar het stukje schrijft zichzelf onherroepelijk in die richting, het is niet anders.

Met een van pret gierend kind over je schouder door de kamer lopen. Eigenlijk is het wel een beetje fijn. En tegelijk ook voelen hoe je zelf als een opeenstapeling van enkele grote logge blokken bent. Onhandig, en niet in staat tot. Of zo.

Niet goed weten wat de laatste zin moet zijn.