27 maart 2011

Boenk

Ik had me voorgenomen om eindelijk mijn ramen te gaan wassen. Het voordeel van de lente is dat je weer allerlei fijne plannen in je hoofd krijgt. Allerlei dingen beginnen onderhuids te borrelen. En je kunt je zelfs voorstellen dat je een spannend leven zou leiden. Het nadeel is dat je weer beseft dat het tijd is om je doorkijk naar de wereld te verbeteren, om nog maar te zwijgen over de inkijk van de wereld. Alle apparatuur stond in aanslag. Zelfs een nieuwe spons op afstand, om dat ene raam toch gedaan te krijgen.

‘Vindt u ook niet dat dat een beetje geboenk is, die muziek?’ Een mevrouw met een fel bebloemd kleedje sprak me aan. Ik merkte ineens dat er inderdaad op de straat voor het huis muziek werd gespeeld. Heel eerlijk gezegd vond ik het zelf ook een beetje van het boenktype, maar ik zei iets als: ‘Die jongens zullen dat wel heel leuke muziek vinden waarschijnlijk. En, och ja, het is lente voor iedereen.’

Ze heette Felicia. Ze verontschuldigde zich meteen al een beetje voor die naam. ‘Het wekt zoveel verwachtingen, zo’n naam, en ik weet niet of ik daar wel aan kan beantwoorden.’

Ik zei dat het toch wel mee leek te vallen, met dat geluk en zo. Maar ze had meteen al een volgende vraag klaar. ‘Zo heel erg vind ik die muziek nu ook weer niet. Maar ik zit nog met een ander probleem. Ik las in de krant dat zoveel vrouwen blijkbaar het contact met hun vrouwelijkheid kwijt zouden zijn. Ze zouden dat terug moeten herstellen. En daar stond dan in dat een goede verhouding voor een vrouw is: 70 procent vrouwelijke energie en 30 procent mannelijke. Dan zou je goed in balans zijn. En voor mannen zou het dan omgekeerd zijn. Wat denkt u daar eigenlijk van?’

Ik schoot meteen in de stress, en vroeg me af of het ramen wassen in een van beide categorieën valt, zo ja in de welke, en of ik niet beter die activiteit even kon laten rusten. ‘Ik weet het niet zo goed mevrouw. Het lijkt me toch een wat rare redenering. Doet me zo’n beetje denken aan al die verhalen over vrouwen die mannen geen echte mannen meer laten zijn, wat dan tot alle miserie zou leiden en zo, en dat is vaak toch nogal onnozel, als ik eerlijk mag zijn.’ ‘Exact, dat is het!’ Felicia riep het uit, en bleek op een of andere manier blij met dat antwoord.

Ik wou nog uitleggen waarom ik die verhalen soms een beetje kort door de bocht vind, maar Felicia ging meteen verder. ‘Mijn vriendje, Korneel, kwam daar vorige week ook mee af. Hij had dat gehoord, aan de infodesk in de Gamma, dat de vrouwen van tegenwoordig de mannen ontmannen of zo. In elk geval, ze zouden mannen verhinderen om hun ware zelf te zijn. Nu was me nooit opgevallen dat Korneel zelf wist wat zijn ware zelf dan wel zou zijn. Ik had dat trouwens nooit erg gevonden, ik heb hem altijd goed gevonden zoals hij was. Hij stond daar in de Gamma om voor mij extra pluggen te halen. Ik ben bezig met het installeren van een groot boekenrek, en ik zag dat ik te weinig pluggen zou hebben. Ik wil dat ding wel goed verankeren in de muur, dat begrijpt u wel. Het is een risico om Korneel naar de winkel te sturen, want hij brengt altijd iets anders mee. Zo kwam hij vorige week thuis met een stofzuiger die zelf zijn weg door de kamer zou zoeken. Eén keer geprobeerd, en dat ding was meteen zijn weg kwijt, we hebben het nooit meer teruggezien. In elk geval, die pluggen heeft hij wel meegebracht, maar het was een veel te klein doosje.’

Ze hadden dan een relationele meeting belegd, ’s avonds tijdens het dessert. Daar was Korneel dan weer wel zeer goed in. Hij had een ‘decadente witte chocolademousse’ gemaakt. Het agendapunt was dus hoe ze samen hun ware mannelijkheid en vrouwelijkheid konden bevorderen in de relationele sfeer. Felicia had gevraagd aan Korneel of hij haar dan te weinig vrouwelijk vond of zo. Dat viel eigenlijk best mee. Hij vond haar zeer sexy in haar blauwe overal met reële inkijkmogelijkheden. Het probleem was zijn mannelijkheid. Daar moest wel iets mis mee zijn, want anders zouden die mannen van de Gamma dat toch niet zeggen zeker. Hij had dat trouwens ook gelezen in de Flair, terwijl hij zat te wachten bij de tandarts.

‘En ik vroeg hem hoe dat dan wel moest, zijn mannelijkheid meer waarderen. Hij wist het ook niet goed, maar stelde voor dat we enkele dagen zouden doen alsof de andere een ‘echte’ man of een ‘echte’ vrouw was. We hebben dat twee dagen volgehouden, en toen hadden we klinkende ruzie. Ik moet zeggen dat we na die ruzie wel alles geweldig hebben bijgelegd, dat is natuurlijk wel een voordeel van onze poging tot relateren, want zo lijkt dat tegenwoordig te heten als ik de krant mag geloven. Vandaag stond daar dus weer zo’n artikel in over hoe mannelijk mannen moeten zijn, en hoe vrouwelijk vrouwen. Ik zou dus het contact kwijt zijn, maar dat gevoel had ik enkel vorige week, die twee dagen na onze meeting. En nu ben ik dus weer in de war, en zo ben ik bij u terechtgekomen.’

Haar verhaal had me eigenlijk geweldig gerustgesteld. Ik zei haar dat dat gedoe van die percentages toch wel erg rammelt, en dat ik zelf waarschijnlijk ook helemaal gebuisd zou zijn voor die test, waardoor ik pas dan voor het eerst zou gaan twijfelen aan mijn mannelijkheid, wat nu ook weer niet de bedoeling was. Felicia moest lachen, en fleurde helemaal op. Voor ze weer vertrok zei ik nog dat ze altijd pluggen mocht komen halen bij mij. Voor het installeren van mijn rek had ik namelijk veel te grote doosjes gekocht. En zij vertelde me nog dat Korneel goede tips had om ramen te wassen, zonder strepen na te laten natuurlijk.

En dankzij die boenkeboenkemuziek had zich zo weer een mooi voorbeeld van buurtintegratie voltrokken. Het leven is mooi, kortom. En die ramen, dat zal voor volgend weekend zijn...

Ashore


Het is al laat. Het huis is weer leeg, de gasten zijn net weg. Het feest is voorbij. De nieuwe muziek is ook de beste muziek voor dit moment. Enkele lichten gaan uit, er blijft net genoeg over. Het moment na het feest is altijd bijzonder. Traag loop je door de kamer. De tafel leegmaken, alles netjes schikken. De afwas is voor morgen.

Het zijn verhalen over de zee, op die plaat. Over mannen die de zee op gaan, om misschien terug te komen. Over verlangen en misschien nooit vervulling vinden. Over wat je ziet op het grote water. Het maakt je stil, stiller dan het ruisen van de zee.

Misschien is het de mooiste dag elk jaar, denk je steeds. De hele dag in de keuken. Alleen maar dat. Aan niets anders moeten denken. Nooit weten of het dit keer weer zal lukken.

En hoe je elke keer weer verlegen bent. Hoe je je best doet om het een beetje te verbergen.

De muziek heeft zich genesteld in deze oksel van de dag. Het is alsof de kamer ademt, in trage bewegingen.

Zoveel jaar heb je ervan gedroomd. Het feest aan een grote tafel. Het verwart je nu het zo dichtbij is.

En tussendoor, net voor de gasten arriveren, ga je ook even staan tegen het aanrecht. Zoals je grootvader daar altijd stond. Het vaste ritueel.

Dat het morgen zondag is. Met een uur minder. Je zult voorzichtig opstaan, en de kamer zien waar het feest was. De dag moet traag beginnen, denk je. Met de kranten en de radio van zo’n ochtend, met de woorden die je zult schrijven. En pas daarna is het tijd voor de afwas. En misschien nog wat poetswerk. Alles zal wel komen. Alles zal wel teruggebracht worden tot de staat van klaar zijn voor een volgende dag, een nieuwe week. Maar nu is het nog niet zo ver.

Wat is die stem mooi. Misschien heb je toch aanleg voor melancholie. Misschien is er nog veel te verlangen.

Je koestert de gesprekken. Hoe mooi ze waren. De beelden gaan door je hoofd. Ze maken je ook een beetje klein. Hoe zouden de verhalen over jouw kinderen geweest zijn.

De potten worden op het terras gezet. Daar zullen ze zich klaarmaken voor de zon die zal komen. Ze ontroeren je meer dan je kunt zeggen.

We zijn samen ouder aan het worden. Op nauwelijks merkbare en sierlijke wijze. Je kunt niet de hele tijd kijken tijdens het eten. Het is goed zo.

Af en toe zou je zoveel willen zeggen. Maar misschien moet het niet. Misschien weten ze het wel.

De muziek is er nog. Ook zij zal spoedig gaan rusten. Het is bijna tijd om de dag te sluiten. De muziek zal er morgen ook nog zijn. Ze zal bij de morgen horen. En zo gaat het altijd nog een beetje door.

De tranen zullen voor de ochtend zijn.

Hoe heb je het gedaan in je leven? Hoe ben je in dit nu terechtgekomen? Het komt naar je toe, en zal in de nacht weer van je wegschuiven. Zoals het tij. Het feest viert het hier en het nu. Als een vanzelfsprekende overwinning.

De muziek gaat uit. Het is tijd.

23 maart 2011

Schuif maar door

Er zijn nieuwe straatlampen. Ze werken voor het eerst. Het lijkt bijna een echt straatje nu. Je zou hier zelfs thuis kunnen zijn.

Ook dat beeld blijft hangen. De man tussen de eindeloze vlakte die alleen nog een puinhoop is. De stad van de herinneringen is weg, voor altijd. Dat zegt hij. Je kunt een ander niet zomaar een van jouw herinneringen geven. Je kunt er alleen nieuwe maken.

Het is nog heel vroeg als je de kliniek binnenkomt. Je had het papier wel drie keer gelezen. Over waar je je moet aanmelden als het nog voor 7.30 uur is. Je wilt het niet doen aan een automaat. Op het blad stond dat het aan de H moest zijn, hoewel je niet van plan bent te blijven. Je neemt een nummertje met een H. Tot je ziet dat er een tweede mevrouw is die aan de andere desk is gaan zitten en nu een nummertje met een A afroept. Dus toch? Je gaat snel een nummertje met een A bijhalen. Om daarna met het H-nummertje geholpen te worden. Het mag allemaal blijkbaar. Je hebt je weer druk gemaakt voor niets.

Onderweg, van de ene naar de andere plek, loop je door het grote park. Het is nog vroeg op de dag, maar de lente is er al helemaal. Je ruikt het, je ziet het. Het koppel op de bank, net voorbij de middelbare leeftijd. Ze kijken elkaar verliefd aan. Misschien zijn ze dat altijd gebleven. Misschien is hun liefde geheim, alleen voor deze bank in het park. En ook al mocht ze niet gezien zijn, dit moment zal er altijd geweest zijn. Het beeld neem je mee, daar kun je de rest van de dag weer mee verder.

U mag naar wachtzaal G gaan meneer, dat zegt de mevrouw. Het is ondertussen net na zeven uur. In wachtzaal G komt al snel een man drie bekers brengen. Binnen het uur op te drinken. Een om de twintig minuten. Het water is een beetje zoeterig, of is het meer anijs? Het water kruipt in je lichaam rond, gaat naar alle plekken waar het moet zijn. Onzichtbaar, opdat straks gezien zal worden wat moet gezien worden. Hoe weet dat water waar het naartoe moet, nooit begrepen.

De mooie vrouw op de trein tegenover je leest een boek dat je zelf erg mooi vond. Ooit had je aan iemand gezegd: ik lees eigenlijk wel graag boeken over de liefde. En later kreeg je van haar 'een boek over de liefde'. Wat ook bleek te kloppen overigens. De vrouw is datzelfde boek aan het lezen. Je probeert iets te zien in hoe ze het boek leest. Zeggen kun je niets, dat zou alles stuk maken.

Komt u maar binnen. Ja, tot op het onderhemdje. Een onderhemdje? Dat heb je niet. Misschien is een T-shirt ook wel goed, hopen maar. De man zegt er later niets meer over, het zal dus wel in orde zijn. Gaat u maar liggen hier. We gaan nog even een prikje geven. Hij koppelt allerlei dingen aan je arm. Darmpjes. Eigenlijk maar één darmpje. De armen zo boven je hoofd.

Schrijven op discipline. Dat doe je, ondertussen weer enkele dagen. Je kaken lijken helemaal verkrampt van de concentratie. Een wonderzalfje zou wonderen doen. Maar de tekst moet af, er is niets aan te doen. Toch maar even een korte pauze. Je loopt naar de piano, en zingt St. James Infirmary. Even lijk je helemaal weg te zijn, heel even toch. Voor die kaken en die rug is het nog enkele dagen wachten.

Je schuift het apparaat in. Iets draait helemaal om je heen, heel snel. Inademen, niet meer ademen, u mag weer ademen. Wat draait daar eigenlijk? Zou het een knikker zijn? Zou het een komeet zijn? Ergens aan de andere kant van het apparaat zal iets te zien zijn van al wat daar in je zit. De plekken die moeten gezien worden. Ze zijn hopelijk nog steeds onaangetast. Het zal nog enkele dagen duren eer je het weet.

Met het wonderzalfje mag ook een wonderfee komen, denk je ’s nachts. Om alles met één voorzichtige streel soepel en zacht, lentezacht misschien wel, te maken. Hoe doet zo’n fee dat? Heeft ze daar hulpmiddelen voor? Een stokje of zo? Of gaat dat allemaal met de blote hand?

Je loopt de kliniek weer uit. Er plakt nog iets op je arm. Daar waar het gaatje van het prikje was. Ineens zie je het weer. Hoe je altijd wilde dat die naald zo snel mogelijk weer uit je arm was, nadat het gif erin gedruppeld was. Maar we kunnen het er ook op laten zitten tot morgen, dan moet u dan niet geprikt worden. Nee, laat maar, zo erg is het niet. Als het er maar snel weer uit is, dacht je. Buiten is het lente. Je zou iemand willen bellen. Misschien wel om te zeggen dat het lente is. En ook dat de naald eruit is.

20 maart 2011

Chaconne


‘Laten we maar gewoon wat praten nu. We hebben alle tijd.’
‘Ja?’
‘Ja. Ik zal het nooit anders kunnen, denk ik.’
‘Denk je nog wel eens aan toen?’
‘Natuurlijk. Af en toe komen de beelden weer terug. Zoals van die wandeling in de sneeuw, en wat je allemaal zei toen. Of die avond toen we alleen maar gezwegen hebben, en hoe mooi dat was.’
‘De warmte blijft lang hangen vandaag. We kunnen nog lang buiten blijven zitten.’
‘Deze week schrok ik ineens van mezelf. Ik zag mijn gezicht in het raam, en ik voelde me plots zo oud. Dat heb ik nooit eigenlijk, het verbaasde me.’
‘En wat dacht je dan?’
‘Dat ik je moest bellen. Dringend. Het lag al een tijdje te wachten, maar nu moest het ineens snel.’
‘Je klonk zo onrustig. Alsof er iets ernstigs aan de hand was. Vroeger heb ik je nog zo gehoord.’
‘Ik wou je niet doen schrikken of zo, zeker niet. Het spijt me als dat zo was.’
‘Het is niet zo erg, ik ken je toch.’
‘Het klinkt misschien raar, maar ik wou je iets vragen. Vroeger praatten we vaak over wat we wilden, in het leven. We hadden beelden, en dromen, misschien vooral verlangens. Het was allemaal waarschijnlijk wat wild, of heftig. We maakten soms van die lijstjes, met al die dromen. Maar ik vroeg me af hoe het er nu mee staat.’
‘Wat een moeilijke vraag. Daar overval je me mee.’
‘Het was eigenlijk vooral omdat ik ineens voelde dat ik wilde dat er bij jou enkele van die dromen waren uitgekomen. Ook dat klinkt een beetje onnozel of klef of zo, maar het overviel me. Ik dacht dat als het bij jou gelukt was, dat dat me dan rustiger zou maken.’
‘Ik denk dat het te moeilijk is om daar zo direct op te antwoorden. Al is dat misschien op zich al een antwoord.’
‘Weet je het nog, die lijstjes?’
‘O ja, wees maar gerust.’
‘Iemand heeft me ooit eens gezegd dat je zou moeten proberen om jezelf minder wijs te maken naarmate je ouder wordt. Er zit wel iets in, in die gedachte.’
‘En heb je iets ontdekt?’
‘Gisteren hoorde ik die muziek terug. Dat stuk dat ik daarnet op had staan toen je binnenkwam. En het was alsof ik er plots iets van begreep, iets dat ik vroeger nooit gehoord had. Het heeft iets met de herhaling te maken.’
‘Wat hoor je dan?’
‘Als je jong bent, dan lijken de dingen in een rechte lijn te gaan. Alles ligt nog voor je, en alles wat nog komt, zal ook anders zijn dan alles wat je al kent. En het zal beter zijn, of mooier. En je wilt zoveel. En dan merk je ineens dat wat je verwachtte niet klopt. Het is alsof je achter het scherm kunt kijken. En nog later zie je de herhaling. Hoe je telkens opnieuw probeerde, en verlangde, en hoe het steeds moeilijker werd om niet opnieuw dezelfde dingen tegen te komen.’
‘Ik heb nooit geprobeerd het te verwoorden, maar ik herken wel wat je zegt. Ik dacht een tijd dat ik het aanvaard had, maar nu denk ik soms dat het niet zo is. Misschien is dat niet erg. Misschien moet je gewoon de dingen zien zoals ze zijn, en dan maar mee bewegen.’
‘Dat zou je vroeger niet gezegd hebben.’
‘Nee, dat is zo. Ik sprak je vaak tegen, wilde kwaad zijn op jou. Maar eigenlijk sprak ik vooral tegen mezelf. Dat zou ik nu niet meer doen, denk ik.’
‘We hebben alle tijd, omdat er te weinig tijd over is. Zoiets?’
‘Ja, zoiets, dat zou je kunnen zeggen.’
‘Ik dacht nog vandaag dat je misschien kunt leren om alleen de muziek over te houden. Er is iets in die muziek dat boven de herhaling uitstijgt. Zou dat niet genoeg zijn?’
‘Zouden we dat zelf kunnen zijn, de muziek?’
‘Misschien wel, het zou wel mooi zijn.’
‘Had ik jou ook dezelfde vraag moeten stellen die jij aan mij hebt gesteld?’
‘Toch maar niet, denk ik.’
‘Misschien ken je zelf het antwoord ook al.’
‘Waarschijnlijk.’
‘Zouden we dit vroeger gekund hebben, wat we nu doen?’
‘Nee, dat denk ik niet.’
‘Het is wel mooi eigenlijk. Voor mij mag het nog lang duren.’
‘Ja? Dan hebben we zeker alle tijd.’

19 maart 2011

Mijn eerste pianoboek


Je loopt door de straat. Niet te snel, en een beetje verend, dat zou je toch willen. Je denkt: de verhalen moeten hier zomaar ronddolen, het kan niet anders. En je ziet het ineens staan in de etalage: mijn eerste pianoboek. Het flitst in je hoofd. Het is er nog steeds. Het staat daar zomaar in de etalage te koop. Alsof het altijd zal blijven, alsof er iets is dat niet zal veranderen. Het is ongeveer veertig jaar geleden dat je dit boek opende en keek naar de noten en de tekeningen. Toen al dacht je dat het oud was. En nu is het er nog. Uit het niets ben je ooit via dat boek ergens binnengekomen. Je vingers leerden anders denken. Soms bekijk je een partituur, en lijkt alles heel even vreemd te zijn. Alsof het een andere wereld is, waarin je alleen maar zou kunnen verdwalen.

Het meisje loopt over de straat, naar de andere kant van de brug. Haar papa roept dat ze moet komen. Ze kan niet, zegt ze, want ze heeft net een stokje in het water gegooid, en wil nu zien hoe het onder de brug door aan komt drijven. Ook dat is in veertig jaar niet veranderd. Hoe geweldig het was. Maar waar zijn al die stokjes naartoe gegaan? Ze drijven van je weg.

Enkele dagen eerder. Je neemt de telefoon op en de mevrouw begint te praten. In het Frans. Je schakelt meteen over, en het wordt een hele babbel, al weet je niet wie zij is. De woorden lijken zomaar te komen. Je maakt grapjes. Soms is het anders. Alsof je ineens de weg kwijt bent in een andere taal. Je hoort de anderen Frans spreken. Je verstaat bijna alles. En ineens is het alsof je de hele taal in je hoofd kunt zien. Hoe groot ze is. Het overvalt je. In dat ene moment zie je hoe je alleen maar een bezoeker kunt zijn in de andere taal. Het besef verlamt je. Tot het aan jou is om te spreken. Je mag niet denken, denk je. En je glijdt weer binnen, een beetje aarzelend. Je weet nooit zeker van tevoren hoe het zal zijn. Je gaat over naar een ander gesprek. Dit keer in het Engels. Je spreekt sneller nu. Het lijkt vlot te gaan. Tot je later ineens denkt: waarom kwamen die woorden niet tot mij? Wanneer je dan nog een tekst moet schrijven, slaat de twijfel ineens toe. Na al die jaren lijk je een prutser. Je trekt je terug in de moedertaal, voor even. Je laaft je aan de woorden, ademt de ruimte in. Je kunt tussen de woorden glijden. Je beseft weer dat je iets verlangt in die andere talen dat je nooit zult bereiken. Je kunt alleen blijven kijken, in verwondering.

De mevrouw staat klaar om de metro in te stappen. En ineens doet ze het niet. Ze zet een stap achteruit, draait zich om, en loopt weg. Wat heeft ze gezien? Was er een lijn waar ze niet over mocht gaan? Zag ze dat ze zou verdwalen daarbinnen, daar waar jij staat?

Ooit heb je de woorden leren lezen en schrijven. Je ziet ze nog op het bord staan in de klas. Ziet nog hoe je hand probeerde de letters binnen de lijntjes te krijgen. Ooit was je dus aan de buitenkant van de woorden. Kon je de sluier nog niet wegnemen van de tekens. Je kunt niet meer terug naar toen. Je bent over een lijn gegaan, hebt een terrein betreden vanwaar geen terugkeer mogelijk is.

De jongen in je droom is de zoon van. In je droom zit hij in een soort gevangenis. Al lijkt het er erg open. Hij heeft een blauw pak aan. Al weet je niet of pak het juiste woord is. Ineens gaat hij weg. Je ziet hem lopen daar. Hoe hij het doet, zie je niet, maar hij wandelt rustig deze instelling buiten. Om daar dan te verdwijnen, aan de andere kant van die lijn. Er weerklinkt een radiobericht dat hij zoveel anderen zou hebben aangezet om ook weg te gaan van deze plek. En je vraagt je af of je het haar zou moeten melden.

Je was nooit echt een goede leerling aan de piano. Je deed het graag, maar wilde het toch niet hard genoeg misschien. Je zette je handen niet altijd in de goede hoek. Je hoorde dat je eigenlijk moest kunnen spelen met een pingpongbal in je handen. Dat heb je nooit geprobeerd. Je hield van de toetsen, en de noten die je naar je toe kon halen. Maar altijd is er die schroom gebleven tegenover het instrument. Soms zie je ineens alle noten die je nooit aan zult raken. Het is alsof je aan de rand van een immense plek staat. Je kunt alles zien. Je kunt bijna naar alles verlangen. Maar je weet dat je er nooit zult komen.

16 maart 2011

Niet weten


De beelden blijven door mijn hoofd gaan. De oude vrouw die kijkt naar het wezenloze schrootlandschap en zegt dat ze niet begrijpt waar haar dochter naartoe is. Een andere vrouw die in paniek is door de berichten over de kernramp die zich boven haar hoofd afspeelt, en zegt dat ze hoopt dat ze snel terug naar het normale leven zal kunnen gaan. Er zouden nog talloze andere beelden kunnen genoemd worden. Mensen die diep geschokt zijn, en machteloos proberen terug greep op hun werkelijkheid te krijgen.

Het zijn heel erg menselijke reacties. We hebben allemaal onze manier om een schokkende gebeurtenis een plaats te geven in ons leven, om daarna de dingen weer op te pakken, en verder te gaan. Het is heel normaal en begrijpelijk.

Maar soms kan wat een gezond mechanisme is om persoonlijk over iets heen te kunnen komen een minder gezond mechanisme zijn als het voor een maatschappij geldt. Als het ‘niet willen weten’ een structureel middel wordt om een bepaalde werkelijkheid uit beeld te houden, dan is dat gevaarlijk. En de kernramp in Japan is een zoveelste gevolg van dat soort georganiseerde blindheid. Er zijn natuurlijk nog heel wat andere dimensies aan het probleem, maar dit is er een van.

Wat de risico’s zijn van kernenergie is al erg lang geweten. Er zijn al genoeg ongelukken gebeurd. En al willen we graag geloven dat Tsjernobyl al een eeuwigheid geleden is, voor de slachtoffers ervan duurt die eeuwigheid tot op vandaag. Maar blijkbaar willen velen zichzelf toch graag met de moed der wanhoop wijsmaken dat alles wel veilig zal zijn. Het heeft ook te maken met een soort geloof in grote apparaten, in complexe technologie, in een maakbaarheid die de natuur zal overwinnen. Daar vragen bij stellen wordt dan al snel als ‘emotioneel’ afgedaan. En wat zogenaamd ‘rationeel’ is, dat zijn vaak niet meer dan doorzichtige rationaliseringen. Toen ik als scholier hevige discussies voerde in de klas over hoe onaanvaardbaar ik het vond dat we doorgingen met het produceren van levensgevaarlijk kernafval, was het antwoord van de voorstanders: dat lossen ze in de toekomst wel op. Hoewel ze het misschien wat ingewikkelder verpakten, was het antwoord zo simplistisch. En vandaag (dus de toekomst van toen) is het antwoord op diezelfde vraag nog steeds: dat lossen ze in de toekomst wel op. En de morele vraag blijft ongewijzigd: waar halen wij het recht vandaan om zo’n gruwelijke erfenis zomaar door te schuiven naar zoveel generaties die na ons komen? Nog nooit heb ik een begin van geloofwaardig antwoord op die vraag gekregen…

Het structureel verdringingsmechanisme rond kernenergie is vergelijkbaar met wat op andere domeinen gebeurt. De hardnekkigheid waarmee we zo graag niet willen weten wat de klimaatverandering werkelijk zal betekenen de volgende jaren als we nu niet snel het roer omgooien is ook zoiets. Misschien is de wetenschappelijke zekerheid nog niet helemaal rond voor de laatste procent, maar we weten absoluut genoeg om te handelen, en om vooral snel en doortastend te handelen. We weten trouwens ook zeer goed wie de grootste slachtoffers zullen zijn, en dat zijn de armsten. We weten dat we onze manier van leven zullen moeten aanpassen, maar dat willen we misschien liever niet weten. Het is logisch dat mensen vooral naar hun directe omgeving kijken. Maar de manier waarop we met de planeet zijn omgegaan zorgt ervoor dat de hele wereld het binnenland is geworden. Het lot van de arme boer in Afrika is verbonden met het onze. We zitten samen in dezelfde boot. Dat ontkennen kunnen we een tijdje volhouden, maar dat impliceert dat we de feitelijke klimaatchaos steeds verder vergroten en ook dat we op steeds agressievere wijze onze privileges zullen moeten gaan verdedigen door de rest van de wereld hardhandig buiten te houden. Rationeel is dat helemaal niet, want het zal de onveiligheid enkel nog maar drastisch verhogen. Kiezen voor de schijnbaar moeilijke, maar dappere weg van een slimme ecologische duurzaamheid, is kiezen voor een weg van meer vrede en veiligheid.

Het is niet zo moeilijk om te weten hoe het werkelijk met de planeet en met haar bewoners gesteld is. Het is niet moeilijk om te weten hoeveel mensen arm en rijk zijn. Het is niet moeilijk om te weten hoe we de aarde aan het uitputten zijn. Het is blijkbaar wel moeilijk om met die waarheid om te gaan.

De mooiste vervulling van ons tijdelijk verblijf op deze wonderlijke aarde is toch dat we die netjes en even rijk kunnen doorgeven aan onze kinderen en kleinkinderen. Maar als we dat echt willen, dan moeten we misschien durven kiezen voor een ander soort waarheid, een ander soort technologie, en een ander soort rationaliteit.

Leven in waarheid is soms moeilijk. We willen allemaal wel eens het nieuws afzetten omdat het te veel wordt. Maar dat mag niet onze grondhouding worden. Misschien moeten we samen leren om de werkelijkheid te zien zoals die is, en dat wil onder meer zeggen dat we moeten kijken naar de hele aarde, ook naar het onrecht, ook naar het verlies, ook naar de vernietiging. Dat inzicht zal ons misschien bezwaren, maar het zal ons helpen om betere keuzes te maken. Keuzes die misschien meer uitgaan van bescheidenheid, maar daardoor ook veel meer toekomst in zich dragen. Bescheidenheid wil ook zeggen beseffen dat we als mens meer kans hebben te overleven als we vrede sluiten met de natuur.

Aanvaardbare risico’s. Dat kreeg ik altijd te horen in de talloze discussies en debatten die ik in de loop der jaren over de kernenergie heb gevoerd. Of: je moet bereid zijn risico’s te nemen, je moet bereid zijn een prijs te betalen voor de welvaart die je hebt. Dat zal wel, maar de vraag is welk niveau van risico’s je moet nemen.

Laten we als een mogelijk criterium nemen dat mogelijke schade op zich zo klein mogelijk moet zijn, maar ook binnen een aanvaardbare termijn moet kunnen hersteld worden. Maximaal één generatie om de rotzooi volledig op te ruimen, dat moet toch kunnen. Zodat we geen schade doorschuiven naar een volgende generatie. Als we niet helemaal zeker zijn van de mogelijke uitwerkingen, en als we vermoeden dat die mogelijke uitwerkingen zeer verregaand kunnen zijn, laten we dan kiezen om iets niet te doen. Dat zou van echte moed getuigen. Als een technologie zo complex is dat ze alleen maar door superspecialisten kan begrepen worden, en als ze daardoor op bovenmatig strenge manier moet bewaakt worden, en aanleiding geeft tot allerlei vormen van geheimhouding, misschien is het dan geen goede technologie, want ze is fundamenteel ondemocratisch. Als we binnen een regionale eenheid die overeenkomt met een bestuursniveau, bv. een land, een keuze maken waarvan de gevolgen tot ver buiten die regionale eenheid kunnen gedragen worden, dan is dat een keuze die letterlijk ‘te groot’ is.

Als we met dit soort criteria aan de slag gaan, dan komen we terecht bij een eigentijds invulling van het voorzorgsbeginsel. In plaats van de structurele onverantwoordelijkheid die nu nog al te vaak regeert, zou een keuze voor een doorgedreven voorzorgsbeginsel een bijzonder rationele keuze zijn. Het zou alleen een ander soort rationaliteit zijn. Misschien een meer bescheiden rationaliteit, maar wel een veel slimmere. Toegepast op ons energiesysteem zou dat een revolutie betekenen. Een revolutie die het beste in de mens naar voor kan brengen, en een revolutie die onze veerkracht als samenleving alleen maar kan verhogen. Een veerkrachtige samenleving zal ook minder nood hebben aan het verdringen van een aantal waarheden. Ze kan ze beter opvangen, en maakt van het open staan voor wat er werkelijk gebeurt een positieve kwaliteit. Zo’n samenleving beseft ook dat het verminderen van de ongelijkheid tussen rijk en arm in het belang is van iedereen. Zo’n samenleving is niet ‘minder’, ze is hoogstens anders. Zo’n samenleving is niet onmogelijk, ze is zelfs heel aantrekkelijk.

13 maart 2011

Stappenteller

Ze heeft een apparaat om haar stappen te tellen. Fascinerend apparaat. Of beter: fascinerende informatie. Hoe ver ben je vandaag in het leven gegaan? 10.000 stappen. Alles krijgt ineens een andere lading. Je bent je eigen landkaart. Je draagt alle richtingen in je. De omvang kan doen vermoeden dat je allerlei omwegen zou kunnen genomen hebben. Je zou op allerlei plekken kunnen geweest zijn die er zomaar zijn, daar ergens. Maar je kent ze niet. Ze zijn enkel toevertrouwd aan het geheim van de stappen.

Ineens hoor je een lied. De meeste treinen rijden achterlangs het leven. Je hoort het ergens in je hoofd. Waarom komt dat lied nu?

Je staat voor de grote platenkast. Je blijft nog altijd het woord platen gebruiken. Het woord plaat lijkt in staat meer herinneringen, meer verhalen te dragen. Je raakt de platen aan, en ziet meteen de beelden. Die zwoele avond in de tuin hoorde bij die plaat. Die momenten van bange tussentijd hoorden bij die plaat. Die avonden van brieven schrijven, ze zijn er allemaal in die plaat. Van ver gezien is het gewoon een kast, niet eens helemaal gevuld, nog vol verwachting van wat nog kan komen. Van dichterbij is het alsof je door de kast kunt kijken, naar alle verhalen. Ze zijn er allemaal, binnen aanraakbereik.

Je zou ook hen willen uitnodigen, zij die er niet meer zijn en die er toch nog wel zijn. Voor hen zou je voorzichtig de deur openen, om hen daarna bij de arm te nemen en hen binnen te leiden. Je zou hen willen zeggen: dit is waar de weg mij gebracht heeft. Verlegen zou je wachten op hun reactie. Je zou zeggen dat ze niet hoeven aan te bellen de volgende keer, dat ze gewoon binnen mogen komen.

Je kunt ook een omweg omheen jezelf maken. Sommige dagen lijkt dat wel een goed idee. En soms is het alsof je de weg terug niet kent. Je loopt maar wat. Je probeert je niet af te vragen waar de weg is, maar vertrouwt erop dat je stappen het zelf wel zullen doen, dat zij je wel zullen leiden. En hoe je daarna weer langzaam met jezelf begint samen te vallen.

Een ander lied duikt op. People tell me it’s a sin/ To know and feel too much within/ I still believe she was my twin, but I lost the ring/ She was born in spring, but I was born too late/ Blame it on a simple twist of fate. Misschien lopen we allemaal gewoon rond, ergens daarbuiten. Komen we elkaar tegen, om heel even te blijven, en daarna weer te verdwijnen.

Misschien zijn ze ergens daar, in het landschap dat je omarmt, all the roads not taken. Misschien kun je ze zien op de kaart. En hoe je daarna weer verder gaat.

Zou de teller ook dromen van alle stappen die gaan komen? Zou hij op een donkere avond al uitkijken naar de stappen van morgen? Zou hij ze al kennen? Zou hij je kunnen sturen om die weg te gaan die jou op die dag het mooiste verhaal zou opleveren?

En wat doe je met een stap terug? Je loopt traag door het huis. Twee stappen vooruit, tot je merkt dat je beter weer een stap terug zet. Om beter te voelen hoe je evenwicht door je lichaam glijdt. Om daarna met meer aandacht een nieuwe stap te kunnen zetten. Zou je die stap moeten kunnen aftrekken? Of is een stap achteruit in wezen een stap als een andere?

En wat met de stappen die je zou willen kunnen onttrekken aan de teller? De stappen in het luchtledige, het gewichtloze. En wat met de stappen in je dromen? En waar ze naartoe gaan?

Misschien draagt elke stap de belofte in zich dat je ergens naartoe gaat. Dat je een bestemming zou kunnen bereiken. En misschien zelfs de verwachting dat jij een plek van aankomst zou kunnen zijn.

12 maart 2011

De lucht ruikt anders


Dat denk je. De lucht ruikt anders. De lente laat zich lokken. Je zou het willen zeggen: kom maar, kom maar naar me toe, en…

De beelden blijven door je hoofd gaan. Wat water vermag. Eerst kun je nog denken, als je met gesloten ogen zou kijken, dat het is als het water dat traag het strand op komt. Tot je ziet, met je ogen open, wat er werkelijk gebeurt. Van zo hoog gefilmd lijkt het zo geluidloos. De stille afstand maakt je bijna schuldig in machteloosheid. Je kijkt naar je handen, die niets kunnen doen. Je schaamt je, voor zoveel onwerkelijke veiligheid. En naarmate de berichten verder binnen komen komt ook de kwaadheid tussen al je verbijstering. Je zou veel willen roepen, maar je doet het niet. En tegelijk denk je: zwijg nu allemaal even, voor een paar dagen, geen meningen, geen analyses. Alleen iets als je hoofd buigen, en de gezichten van die mensen proberen te zien die er niet meer zijn.

De rest lijkt zo wezenloos, denk je nog. Toch gaan de dingen door.

Je durfde nauwelijks kijken de voorbije dagen. En ineens zie je het. Het schokt je elk jaar weer, maar nu nog meer misschien. Hoe vanzelfsprekend het leven weer terug komt. Hoe de knoppen je zeggen: we zijn er nog, we waren niet echt weg, we deden maar alsof. Het maakt je nog kleiner. En je denkt aan wat je zou moeten doen. Om hier op deze plek nog meer leven te maken. Hoe je iets met je handen zou moeten doen waardoor nog meer zou kunnen groeien. Het lijkt ineens zo belangrijk. En je voelt je tegelijk zo verward. Kun je dat leven wel aan jouw handen toevertrouwen? Het leven leeft zichzelf wel, zegt iets je. Maar je moet het toch omringen, denk je.

Het lijkt alsof je dagen als een kluizenaar gewerkt hebt. Misschien is het wel zo. En nu klaar is wat je klaar wilde, is er iets van je afgegleden. De geur van de lucht daarbuiten lijkt te bevestigen dat je op een eiland leefde, en dat alles gewoon verder ging. Een beetje verlegen kijk je toe. Ook de naderende lente kan troosten.

Je verwelkomt de zachte en aarzelende leegte. Ze vult zich af en toe met beelden en herinneringen. En je zou mensen naar hier willen halen, om hen te bekijken, om hun stem te horen, om te weten of alles goed gaat. De leegte is goed nu, je zal er weer anders uitkomen.

Je denkt weer aan het water. Het water neemt. In de beelden vanuit de lucht leek het alsof het water zelf geen enkele kwade bedoeling had. Het zijn de diepe krachten onder mij die mij vooruit stuwen, ik kan niet anders dan het land op gaan om in die beweging al die energie weer te kunnen verliezen. Het water neemt. Een niet te vermijden uiting van opgespaarde wrijving. Iets moest breken om nadien weer te kunnen gaan liggen. Misschien is het water als een oerschreeuw van pijn voor wat brak. En de nieuwe pijn die zo ontstaat. En als het ooit allemaal voorbij is, kun je weer niet anders dan je te verzoenen met het water. Het is niet anders.

Je ziet iets in de ogen van de mensen die voorbij lopen. Hun ogen hebben gemerkt dat de lucht anders ruikt. Sommigen weten het al, anderen nog niet. Misschien mag het verlangen ook weer naar buiten.

In de loop van een dag draait de zon rond het huis. ’s Morgens komt het licht recht binnen. Terwijl je aan de tafel zit, is het licht gul met zichzelf. Daarna verdwijnt het zo rond de middag. En later op de dag zie je in de reflectie op de andere muur hoe de zon bijna helemaal rond is gegaan. Dat alles gewoon doorgaat, en dat je dat niet echt begrijpt, het is goed, denk je.

Het beven en het water, ze trekken zich langzaam terug, hoop je. Er zijn mensen onderweg die kunnen wat jij niet kunt, van hier, ze kunnen met hun handen daar doen wat jij hier niet kunt, hoop je. Misschien komt het geluid van zoveel pijn van daar tot hier het land in gestroomd. Misschien kun je proberen om dat geluid in je handen te nemen en zo iets mee te dragen.

De lucht ruikt anders. En er zal nog veel komen. De lente is veel. De verandering is veel. Het verwart je. Een gelukkige verwarring, je moet er telkens weer aan wennen. En dat het water en de lente bij elkaar horen, daar kun je vandaag misschien alleen maar over zwijgen.

09 maart 2011

Traag denken

In de krant een interessant stuk over hoe het internet ons anders doet denken. Hoe we blijven doorgaan in heen en weer flitsen, in snel brokken verwerken. En vergaren. Misschien is dat wel een mooi woord. Hoe het voor velen moeilijk blijkt om het andere, en trage tempo van een boek aan te kunnen. Misschien is traag niet het goede woord, al klinkt het beter. Het heeft meer met een lange golf te maken, en het blijven op één plek. De woorden op een blad in dit geval. Er is wel iets van. Je moet een drempel over, zodra je gaat zitten om aan je boek te beginnen. Het duurt even eer je hoofd en je ogen boek geworden zijn. Maar na een tijdje wil je niets anders meer.

Soms wil je toch even alleen maar het snelle bewegen. Soms wil je de gulzigheid proeven van zoveel verhalen, die zo dicht bij elkaar blijken te liggen. Zoveel dingen die je zou kunnen weten. Je zou ze kunnen lezen, en dan zou je het allemaal weten. Zeg je tegen jezelf. Maar het is niet zo. Je kunt heel even zien wat je eigenlijk niet kunt zien. Je kunt even zien wat je zou kunnen vermoeden. De gulzigheid is ook de frustratie, omdat je eigenlijk wel veel honger hebt in je hoofd.

En soms wil je het even niet. Je laat jezelf glijden in nietsigheid, terwijl je naar de trein loopt. Je zoekt die stukken in de krant die vooral anders zijn. En je leest ze misschien zelfs dan niet. Je kijkt alleen maar buiten. Het herkenbare landschap troost je. Je hoopt op zo weinig mogelijk indrukken.

Soms weet je niet wat je zou willen. Iets in je lichaam trekt naar de ene kant, terwijl je eigenlijk verlangt naar de andere. Het gevoel van de eerste vakantiedag, maar dan in het klein.

En het verlangen naar andere woorden. Misschien is het soms een opgave, om weer een stukje te schrijven. Maar je merkt dat je je moet plooien naar het tempo van de woorden zoals ze komen. Anders komen ze niet. Vechten is het niet. Wachten wel. En na het wachten ben je een ander geworden.

Alleen zijn helpt. Al kan het eerst even beangstigen, heel even. Alleen door het huis lopen. Voelen hoe je lichaam na enkele trage bewegingen in een ander ritme valt. Hoe je meer daar komt waar je zou willen zijn.

Soms is het te ver weg. Misschien moet je dat ook aanvaarden. Soms moet je een tekst maken die lang is. Die tekst kan er alleen komen door tijd. Misschien is het ook gewoon een vorm van concentratie. Je moet de neiging om heen en weer te wippen ver genoeg opzij duwen. Je weet dat je het enkel kunt door de tijd die nodig is. Je weet dat je hoofd pas anders zal zijn aan de andere kant van die tijd. Je weet wat je niet kunt zijn voor het daar is. Al zou je het misschien even anders willen.

Soms moet je het gewoon loslaten. Het verlangen naar al die boeken. Het verlangen naar veel kan je verhinderen om een ervan echt te zien en voelen. Wat je verlangt, kun je eigenlijk enkel bereiken door los te laten wat je verlangt. Het alles dan. Het genoeg is ook al iets. Zeg je dan.

Wat je zou kunnen doen, is soms zo dichtbij. Je zou een lange brief kunnen schrijven. Met de trage beweging van je hand. Als je eraan begint, merk je dat je hand lichtjes verkrampt is door zoveel toetsen. De letters komen moeilijker uit je pen. Je moet weer even zoeken. Net als bij het lezen van een boek merk je dat de woorden in het begin veel sneller door je hoofd gaan dan je kunt volgen. Het lijkt een drempel waar je geen zin in hebt. Maar het is de hand die bepaalt hoe de dingen zullen gaan. En de woorden schikken zich ernaar, en ze zijn blij, zo laten ze je weten. Of het gesprek waarop je je niet had voorbereid. Ineens is er iemand. Je had het anders voorzien, je had zoveel willen doen, je had dat en dat nog willen afwerken. Eerst is er de onrust. En na even is er alleen het verhaal van die ander, en de keuze die je maakt om alleen maar daarin geïnteresseerd te zijn. Het kan je elke keer weer verbazen hoe mooi het kan zijn. Soms is alles zo dichtbij.

En soms moet je gewoon wachten op na de woorden. De woorden neerleggen wanneer ze klaar zijn, en daarna uit de woorden stappen. Alleen maar bewegen en ademen. Misschien een trage dans. Hopen dat er even niemand iets zal zeggen. Dat je helemaal geruisloos wordt. En geloven dat iemand zou kunnen zeggen dat je bent als het water. Je kunt je buigen, en zachtjes blazen in het water, en zien waar de rimpels naartoe gaan. Zo zou het kunnen zijn. En je zou kijken naar de rimpels op je eigen wateroppervlak.

06 maart 2011

Restwarmte

‘Zo?’
‘Ja, doe maar zo. Lig je goed?’
‘Ja hoor. Wel een beetje zenuwachtig, denk ik.’
‘Dat is nergens voor nodig.’
‘Het licht is wel mooi hier, heb ik altijd al gevonden.’
‘Ja, dat is zo. Zeker nu ook, met die late namiddagzon, en hoe die hier binnen komt.’
‘Ik ben misschien gewoon een beetje bang.’
‘Waarvoor?’
‘Ik weet het niet, voor de implosie, of zoiets.’
‘Dat is niet zo erg. Er zal niets ergs gebeuren.’
‘Wat voel je?’
‘Hier zit veel. Hier zo, en hier ook. Je hebt veel opgespaard, denk ik.’
‘Misschien wel. Het is er altijd wel geweest, denk ik. Het is vertrouwd geworden zo.’
‘Het hoeft niet zo te zijn, denk ik. Die spieren moeten niet zo hard zijn.’
‘Het is wel veilig zo, denk ik soms. Wat zou er anders gebeuren?’
‘Wie zou je anders zijn, dat zou je ook kunnen vragen.’
‘Die vraag is nog een beetje te moeilijk. Misschien gaat het meer over verlies van houvast. Nu kan ik veel op afstand houden, en als dat wegvalt, dan weet ik niet wat er zal gebeuren.’
‘Kunnen zo’n dingen niet gewoon veranderen? Moet het altijd zo zijn?’
‘Nog zo’n moeilijke vraag. Eerlijk gezegd weet ik het niet zo goed. Je kunt natuurlijk veel doen, maar soms denk ik dat er op een of andere manier een stempel is gedrukt in je huid die je er niet meer uit krijgt.’
‘Zou dat echt zo zijn?’
‘Soms denk ik van wel. Hoewel ik nu wat begin te twijfelen, nu ik dit voel. Grapje. Laten we maar zeggen dat ik het niet weet. Ik heb alleszins veel tijd nodig, en ik weet niet of die er is.’
‘Zie je hoe de zon langzaam wegtrekt? Misschien heb je wel zo’n tijd nodig. Tijd als de zon die op en neer gaat. En iemand die met jou naar die zon wil kijken.’
‘Dat is mooi gezegd.’
‘Vanmorgen was de zon ook al zo mooi trouwens, aan de andere kant van het huis. Als je die zon ziet, zo vroeg, dan lijkt het toch alsof alles goed zal komen.’
‘Ik doe het soms ook, heel vroeg opstaan, en dan voor het raam gaan zitten kijken naar hoe de zon opkomt.’
‘En wat denk je dan?’
‘Niets eigenlijk, en dat doet goed. Ik denk dan helemaal niets. Ik verlang ernaar om in die stille plek te zijn tussen nacht en dag. Heel even is er dan geen verleden, geen dingen die nog moeten komen.’
‘Kun je je hier nu ook niet zo proberen te voelen?’
‘Dat is nog te vroeg, dat zal voor een andere keer zijn, vermoed ik.’
‘Het maakt niet uit, alles is goed. Ik heb veel tijd.’
‘Ja?’
‘Ja, ik heb alle tijd.’
‘Jij hebt dat wel, een soort rust. Hoe je staat, en hoe je beweegt. Daar zit het wel in.’
‘Is dat zo? Misschien is het gewoon dat ik veel herken in wat jij zegt en doet.’
‘Weet je, soms is het alsof ik altijd op de loop ben, een beetje toch. Niet dat ik ook echt loop of zo, maar het gevoel. Vanmorgen dacht ik nog: waarom eigenlijk, heeft het niet lang genoeg geduurd, ben je nog niet ver genoeg?’
‘En wat was het antwoord.’
‘Er was geen antwoord. Er komt nooit een antwoord op zo’n vraag. Anders zou het ook gemakkelijk zijn.’
‘Wie weet kun je gewoon de vraag schrappen, doen of ze niet zou kunnen gesteld worden, omdat ze zonder voorwerp is.’
‘Zonder voorwerp, dat heb ik altijd zo’n mooie uitdrukking gevonden.’
‘Maar het idee zou toch mooi zijn. Dat je gewoon hier en nu maar wat doet, of het nu lukt of niet, dat maakt niet uit. Het heeft dan niets te maken met iets van vroeger, of iets van morgen, het is alleen maar hier.’
‘Daar zal ik eens over nadenken. Of eigenlijk moet ik zeggen zeker: daar zal ik eens niet over nadenken?’
‘Ja, zo is het.’
‘En mag ik dan dit alles, van nu, ook gewoon nog even vasthouden? Als gewoon wat warmte.’
‘Dat is de bedoeling, dat het nog lang blijft.’

05 maart 2011

Toch maar zelf denken

Het blijven drukke tijden voor de wetenschap. Nog maar pas bekomen van de vierdimensionele mascara werd ik opnieuw met een wonderlijk product geconfronteerd: zelfdenkende shampoo. De mevrouw op de televisie legde het allemaal goed uit: “Wanneer de ingrediënten van deze shampoo samenkomen op het haar beginnen ze op elkaar te reageren, en doen ze wat het haar nodig heeft.” Je moet dus niet eerst aan de shampoo meedelen of je vet of droog of meer ‘head and shoulders’-haar hebt, die shampoo ontdekt dat allemaal zelf, maakt zelf een eigen diagnose van wat je haar nodig heeft, en gaat dan aan het werk. “Dit is een zelfdenkende shampoo, die doet wat goed is voor je haar.” Woew, dat is heavy stuff… Geen keuzestress meer dus over welke shampoo je moet kiezen, je shampoo neemt je dat allemaal uit handen, denkt zelfs in jouw plaats, verplaatst zich empathisch in je haar, begrijpt wat goed is voor dat haar, en gaat dat uit gulle goedheid ook nog eens geven aan het haar. De shampoo lijkt zowaar een humanitaire instelling (zo lang je niet naar het prijskaartje gekeken hebt, maar dat is een ander verhaal natuurlijk).

Alles voor de wetenschap, ik ging dus verder op zoek naar de ware aard van dit wonderbaarlijke product. Volgens het bedrijf in kwestie zit het zo: “De revolutionaire shampoo is opgebouwd uit organische ingrediënten zoals mineralen uit de schil van de witte truffel, pure diamantstof en meteorietstof uit de ruimte.” Woew woew, dit is heavy heavy stuff…

Dit moest verder uitgezocht worden, en na oneindig veel moeilijkheden, waarover hier niet bericht zal worden, heb ik een gesprek kunnen voeren met de drie ingrediënten van de bewuste shampoo.

Alain, de witte truffel, bleek van het vrij nichterige type te zijn. Ook een beetje zelfingenomen, en enigszins lispelend, tijdens het wapperen met de handjes. “Het sjit sjo. Wij worden verondersjteld neutraal te sjijn, sjolang wij in die sjampoo sjitten, in de flesj dusj. Neutraal wil dan sjeggen: niksj doen. Maar dat isj echt wel niet gemakkelijk. Die andere twee sjtinken geweldig, je moesjt eensj weten, man, man, man. En alsj we uit de flesj komen, moeten we nog sjteeds neutraal sjijn, maar dan tegenover de haartypesj die we onder handen moeten nemen. Jammer genoeg sjijn het meesjtal ook nog eensj vrouwen, maar ja, je kunt niet allesj hebben natuurlijk. Maar die van den diamant, die isj helemaal niet neutraal, hij flipt helemaal op rosje vrouwen, begint dan helemaal te vibreren, waardoor er van dat organisj procjesj weinig overblijft. Ik moet daar geen tekening bij maken verondersjtel ik?” Wat hij juist bedoelde, was me niet geheel duidelijk. Over naar de volgende.

Henri, geheel uit diamantstof opgetrokken, was meer het machotype. Zijn hemd stond net iets te ver open, waardoor je ook net iets te veel inkijk had op zijn permanent onthaarde borstpartij. Iets minder inkijk en iets meer borsthaar, het zou beter geweest zijn, maar goed. “Organisch? Dat is wel nogal moeilijk. Den Alain is een nicht, en Esmeralda is een lesbo. Wij kunnen dus niks met elkaar. In principe kan de een wel met de ander willen, maar dat kan nooit wederzijds zijn, als je me begrijpt. (vette knipoog) En ja, natuurlijk ben ik vooral gewoon voor vrouwenhaar, hoe meer hoe liever, maakt niet uit waar. En ja, ik moet het toegeven: ros haar, dat is het helemaal. Maandag zag ik die Clara Cleymans nog bij Mag ik u kussen. En ik dacht alleen maar: mag ik uw haar wassen? Maar ja, ze heeft ons nog niet gevraagd, ik kan dus alleen maar dromen. Dat zogenaamde zelf denken valt overigens geweldig tegen hoor, je moet je daar niet te veel bij voorstellen. In wezen modderen we maar wat aan, we hebben eigenlijk geen idee wat we moeten doen. Het komt meestal wel in orde. Dat geloven de mensen toch. Maar ja, als je zoveel betaalt voor een flesje shampoo, dan denk je al snel zelf dat die shampoo zelf wel kan denken, en dus al dat geld waard is. Iets met zelf alleszins, ik weet niet juist hoe het nu zit.”

Esmeralda, de meteorietmevrouw, was van een onaardse mysterieuze schoonheid. Maar tegelijk kon ze niet verhullen dat de weemoed steeds in de buurt was. “Ja, het is toch moeilijk, moet ik bekennen. Toen ik besliste om naar de aarde te gaan, had ik het me toch helemaal anders voorgesteld dan dat ik terecht zou komen in een shampoo. Weet je, ik leefde al lang alleen, daar in de ruimte. Dat is ook niet zo moeilijk, iedereen is altijd ver weg. En ik ben niet gemaakt voor de small talk. Als er dan toch eens een andere meteoriet voorbij komt, moet je onmiddellijk je openingszin klaar hebben, en daar ben ik toch te verlegen voor. En speeddaten, dat is ook al niets voor mij. Daar komen trouwens meestal veel te weinig vrouwen op af. Dus ik dacht: op de aarde zijn er zoveel mooie vrouwen, en ook nog eens in dichte concentraties, ze zullen dan toch niet allemaal weglopen als ze mij zien komen. Ik heb al vaak gehoord dat ik niet lelijk ben, maar zelf ben ik daar niet zo van overtuigd. Maar ja, ik zit hier nu in die shampoo, met twee venten nog wel. Met Henri kan ik wel praten over vrouwen, een beetje toch. Maar ik val toch meer voor zwart haar. Zo van die vrouwen met ook nog eens van die strenge zwarte wenkbrauwen, mmmmmm. Daar word ik echt helemaal week van, met knikkende knieën, en van die rode plekken hier in mijn hals.”

Van het veeleer kalende type zijnde kon ik niets aanbieden dat een van hen echt gelukkig zou maken, qua haar dan, dus ik trok me maar zachtjes terug, en liet hen vruchteloos verder zoeken naar een vorm van organische verbondenheid in dit aardse tranendal. Men zegt wel eens dat met dat soort dingen het zoeken belangrijker is dan het vinden, maar daar was ik toch niet helemaal van overtuigd. De mensen die een fles van deze magische shampoo kopen, zullen zonder twijfel wel verpletterend gelukkig worden, en dat voor eeuwig en altijd. Of alleszins zolang de fles niet leeg is.

03 maart 2011

Thuiskomst



Het kleine meisje loopt vol overgave over het voetpad. Met haar roze jasje is ze als een oase in het grijs van de stad. In dit stuk van de straat is de mooie namiddagzon niet te zien. Die zon die je deed denken aan een liedje. Ze loopt alsof er niets achter haar is, en niets voor haar. Alleen dit lopen. Alleen deze eeuwigheid van zwaartekracht trotseren. Ze bevrijdt zich uit iets, al weet ze niet uit wat. Enkele meters achter haar loopt haar moeder. Ze roept niet dat de kleine meid moet stoppen, ze loopt er gewoon achteraan. De rollen zijn omgedraaid. En niemand lijkt het erg te vinden.

Je hoofd doolt weg. Even is het alsof je het kleine jongetje ziet lopen dat je ooit zelf was. Dat jongetje zou nooit alleen in deze grote stad lopen, maar dat geeft even niet. Hij lijkt verzonken in zijn eigen wereld. Hij kijkt je met grote ogen aan, en gaat dan verder.

Het kleine jongetje fietst de brug op. Zo hard hij kan. Zijn grootvader rijdt ergens achter hem, een eeuwigheid later. De oude man neemt gewoon zijn tijd om rustig de brug op te rijden. Waarom ook niet? Hij heeft zijn banden een beetje zacht gezet, dat heeft hij liever. Het jongetje wil boven op de brug staan, om de wind te voelen, en te zien hoe de auto’s onder de brug voorbij razen. Die plek daar heeft iets dat buiten de wereld is. Het is er een beetje ijl.

Je ziet de gezichten van wie je zag groeien. Ze kwamen als een klein jongetje of een klein meisje zomaar je leven binnenwandelen. Ze lieten je kijken terwijl ze groot werden. Je zult nooit kunnen zeggen wat je zou willen kunnen zeggen. Ze lopen zomaar rond. Tussen de dingen. Misschien zijn ze nog niet bevrijd. Misschien worstelen ze wel met de zwaartekracht die nu in hen is. Misschien zou je willen kunnen zeggen: leg maar een stukje daarvan hier in mijn handen, het is allemaal goed, alles komt goed.

Het is ineens alsof je helemaal alleen door de stad loopt. Ook al zijn er tientallen mensen rondom jou. Allemaal op weg naar daar. Ze wriemelen door elkaar. Schuiven in en uit elkaar, zo lijkt het wel. Ze wachten onrustig tot het licht groen wordt. Het zou immers altijd kunnen dat de trein vandaag geen vertraging heeft, wie weet. En toch lijkt het even alsof er niemand is. Of misschien zijn ze er wel, maar merken ze je niet op. Ze vertrekken snel, en laten je achter, ook al weten ze dat niet.

Het gaat ook weer weg. Iedereen is gewoon op weg. Naar huis hopelijk. Zouden ze zich nooit vergissen? Zouden ze zich nooit afvragen: waar was dat nu ook weer, thuis, naar daar of naar daar?

Hier, tussen al die mensen, met al het lawaai, zou het kleine jongetje misschien bang geweest zijn. Je zou hem bij de hand genomen hebben. En even gaan zitten. Om te kijken. Zie je die man daar? Hij is aan het zingen, hoor maar. En zie je die mevrouw daar? Ze trekt een vrachtwagentje voort, zomaar midden op straat. Ze roept tegen haar demonen. En daar, een mama met een kindje in een roze jas. Hoor eens hoe ze allebei lachen.

Hoe werkt het eigenlijk? Gaat het jongetje weg? Schuift het zomaar uit je vandaan, ergens onderweg? Of leer je jezelf aan, hoe je alleen door de stad moet lopen?

De andere mensen op het perron lijken het zich allemaal niet af te vragen. Ze willen gewoon naar huis. Zo snel mogelijk. Jij blijft staan, nog even. Hierna komt nog een andere trein, die waarschijnlijk veel leger zal zijn.

Je stapt op de trein, die inderdaad veel leger is. Ineens schuift een beeld van enkele dagen geleden deze plek binnen. Je ziet het kleine jongetje, en zijn mama. Het jongetje is nog wel klein, maar niet meer heel klein. Hij begint al een beetje uit zichzelf te groeien. Maar in de war is hij nog wel. Er is iets gebeurd, misschien. Of anders is het gewoon allemaal te veel, te druk. Al die mensen, al die indrukken. Hij zit luid te wenen. Hij is te moe om meteen aan die vermoeidheid toe te geven. Hij lijkt gewoon in de war. Gelukkig weet hij nu nog niet dat die verwarring nooit helemaal over zal gaan. Zijn mama kijkt hem lang aan, en neemt hem op haar schoot. Hij zou een heel klein beetje te groot kunnen zijn, maar krimpt een beetje in elkaar, zodat hij toch past. De mama omringt hem met mama. Ze legt haar hoofd op het zijne en fluistert iets. Ze wiegt hem heel zachtjes. Hij schuift weg in de slaap. Het is allemaal goed, alles komt goed. Dat zal ze wel gezegd hebben, het kan niet anders.